-22- De VOORZITTER: Hier moet ik een paar kanttekeningen bij maken, vooraf. Er is hier vanmiddag een brief binnengekomen van het provinciaal bestuur. Laat ik hem u voorlezen. Het onderwerp is efficiëncy-vrijstelling OGB. Er staat: "Geacht college, Bij Koninklijk Besluit van 7 september 1989 Staatsblad 1989 is artikel 9, tweede lid, van het Besluit gemeente lijke onroerend goedbelastingen gewijzigd met ingang van 1 januari 1990. Volgens de gegevens in ons geautomatiseerd gegevensbestand dient de ver ordening onroerend goedbelastingen van uw gemeente nog in overeenstemming te worden gebracht met voornoemde wijziging van het Besluit onroerend goedbelastingen. Deze wijziging dient te worden aangebracht voor 1 januari 1990. Wellicht ten overvloede verzoeken wij u hieraan aandacht te schen ken." Wij hebben, de loco-secretaris en ik, hebben de indruk dat het in derdaad ten overvloede is, want dat het geautomatiseerd gegevensbestand van de provincie met betrekking tot deze zaak geen goede informatie ver schaft, maar we hebben geen mogelijkheid meer gehad om daarover overleg te plegen. Ik zou u willen voorstellen Oh nee, laat ik u even zeggen waar het om gaat. Het gaat er om dat er beneden een bepaald bedrag en dat bedrag moet in de verordening vermeld staan, geen aanslagen plaatsvinden, dus dat men niet belastingplichtig is. We hebben er gewoon in staan dat dat beneden 15.000,niet gebeurt. Dus we snappen gewoon niet wat ze er mee bedoelen. Mocht het nou zijn dat we daarmee niet de goede bepaling hebben, dan stel ik u voor te besluiten conform de minimum-bepaling die hieraan voldoet. Dus de minimum-maat met betrekking tot deze gevraagde bepaling, als dat iets anders moet zijn dan die bepaling met die 15.000,die daarin staat. Daarmee voorkomen we dat de verordening niet wordt goedgekeurd. Een tweede opmerking heb ik. We hebben met elkaar ge sproken over de zeg maar trendmatige aanpassing, die 4%. De opbouw daar van kennen we en met betrekking tot de afvalstoffenheffing hebben we ook gesproken over de volumestijging. De afvalstoffenheffing, zoals die hier wordt voorgesteld, die vindt voor 16,5% zijn grond in die volumestijging en voor het overige in die trendmatige aanpassing. Nu staat in de verorde ning reinigingsheffingen ook het recht voor containergebruik en wij stel len u voor met betrekking tot die heffing, tot dat recht te bepalen dat die niet wordt verhoogd met de volumestijging maar uitsluitend met het trendmatige percentage van 4% en dan afgerond, want bij volumestijging neemt men gewoon een container erbij en dan moet je dat dus niet vertalen in 16,5% extra. Heb ik het duidelijk genoeg gezegd? Akkoord. Met die beide kanttekeningen stel ik u voor het voorstel van het college in het agenda punt 26. De heer HUIJPEN: Dank u wel, mijnheer Van Oosterhout of sorry, mijnheer de voorzitter De VOORZITTER: U had al tegen hem gesproken. De heer HUIJPEN: Nee, maar het is in deze namelijk niet eenvoudig met be trekking tot dit voorstel dan en dat gebeurt wel meer om duidelijkheid te krijgen van wie nou de collegevoorstellen onderbouwd. Maar goed, De VOORZITTER: Nu moet u zich duidelijk uitlaten, want dat begrijp ik niet De heer HUIJPEN: In mijn betoog komt dat duidelijk naar voren. Ik zou als volgt willen beginnen: Wie van de drie? En dan betreft dat de onderbouwing van het voorstel van het college om de onroerend-goedbelasting met 4% te laten stijgen. Mijn fractie vindt het een beetje merkwaardig, de manier waarop het voorstel tot stand is gekomen, namelijk om de volgende redenen. Tijdens de commissie ABZ heette het we hebben een stelpost nog niet inge vuld. Toen merkte de heer Van Oosterhout op: Mijnheer de voorzitter, ik vind de onderbouwing van het collegevoorstel minder voor de hand liggend,

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1989 | | pagina 307