-16-
Dat het optimaal functioneren van het opbouwwerk in de knel zou komen bij
een vermindering van 20 uur bestrijd ik. Ik bestrijd dat omdat er altijd
nog 51 uur op dit moment overblijven, naast 16 uur voor de administratieve
kracht. Dat er een aantal groepen zijn die meer dan anderen wellicht een
ondersteuning nodig hebben in onze samenleving, ja, daarover verschillen
wij denk ik absoluut niet van mening en dat het Emcee in de prioriteit
stelling heeft staan de minderheden,werkloosheid en de emancipatie, dat
hebben wij ook nooit bestreden. Ook in de gesprekken niet. Ik verwijs
daarvoor naar de verslagen, waarin wij die doelstellingen nooit hebben
teruggenomen. U doet vervolgens een voorstel na een betoog waarin ik de
indruk kreeg dat u tot meer uur zou komen om toch 8 uur terug te gaan.
Ik kan uit uw woorden eigenlijk geen argument vinden voor de 8 uur die
u terug wil gaan. Ze zijn waarschijnlijk even arbitrair als mijn 20. Dan
kom ik bij het betoog van de heer Van Oosterhout. Ik denk dat hij een aan
tal constateringen doet, waarvan ik ja, die ik voor kennisgeving aan moet
nemen, waar we ons gedeeltelijk denk ik wel in kunnen vinden, maar directe
vragen liggen er voor mij in het begin van zijn betoog zeker niet. Waar
hij het argument aanhaalt dat er wellicht voordelen zijn of dat er denk
ik zeker wel voordelen zijn. In het feit dat je een situatie zou kunnen
creëren waarin je zowel een mannelijke als een vrouwelijke opbouwwerker
hebt, dat ben ik met hem eens. Daar zie ik heus het voordeel van in, met
name voor bepaalde terreinen van het minderhedenbeleid en de emancipatie.
Dat het opbouwwerk in het besluit zoals het geformuleerd is op dit moment
te eng is geformuleerd. Zo is het, althans zo eng is het niet bedoeld.
Dat moet ik dan denk ik enigszins aanpassen. Ik ben met de verschillende
sprekers van mening dat er binnen het opbouwwerk ook ruimte dient te zijn
voor een stukje eigen initiatief. Alleen, de mate waarin, daarover hebben
wij duidelijk verschil van opvatting. De vragen van het CDA na een aantal
opmerkingen die ik niet anders kan doen dan ondersteunen gezien het voor
stel wat hier voor ons ligt, is wat gebeurt er met de 20 uur meer of min
der na 1990. In het voorstel zoals dat nu door het college is geformuleerd
kunnen er drie dingen gebeuren: er blijft de status quo, dus de 20 uur
blijven gehandhaafd; er wordt nog verder afgebouwd of er wordt uitgebreid.
Dat laat de formulering van het huidige voorstel in het midden. Dat laten
we bewust in het midden omdat we in de loop van het komend jaar de ge
sprekken met Emcee willen voortzetten, willen komen tot een evaluatie in
de loop van het jaar om te bezien hoe we definitief verder moeten het jaar
en de jaren daarna. Dat geeft meteen al aan denk ik wat de voornemens
van het college zijn. De voornemens zijn deze: Binnen de welzijnscommissie
een discussie op gang brengen omtrent wat men van het opbouwwerk mag ver
wachten of wil verwachten; met het opbouwwerk, met het Emcee verder praten
over de uitkomsten van dat gesprek en de uitkomsten van de beslissing van
vanavond; vervolgens met elkaar afspreken wanneer en op welke wijze er
een evaluatie van een en ander zal plaatsvinden en dat vervolgens weer
ter kennis brengen aan de welzi jnscommissieIk denk dat ik daarmee de
meest concrete vragen naar mij toe heb beantwoord. Zo dat niet is hoor
ik dat wel.
De heer VAN DER HEIJDE: Mijnheer de voorzitter, ik betreur een beetje de
opmerkingen van de wethouder als zou de bijdrage van de Partij van de
Arbeid-fractie alleen een politieke strekking hebben. Ik heb duidelijk
getracht om toch, alhoewel het twee pagina's vol is en het waren er eigen
lijk vijf, om toch een beetje de visie en het gevoel van de fractie van
de Partij van de Arbeid weer te geven als wij praten over opbouwwerk en
ik realiseer me dat dat een zeer beperkte bijdrage is. Ik vind het ook
een beetje kinderachtig van de wethouder dat hij de opmerking maakt van