-13- én een eigen initiatief neemt én niet zou verzelfstandigen. Mij lijkt dat als je dat tot in het uiterste neemt, in het uiterste wat betreft de in vulling van het begrip zelfstandigheid en eigen initiatief, dat dat be paald een introversie in het opbouwwerk tot gevolg zou kunnen hebben die niet wenselijk is. Ik geloof ook niet dat daarvan sprake is bij het Emcee, maar het geeft alleen maar aan dat het nuttig is om daarover over en weer de gedachten maar eens goed te bepalen en te komen tot een laten we zeggen werkbare formule. Uit de verschillende telefonische en schriftelijke re acties van groepen die begeleiding krijgen van het Emcee zou je kunnen afleiden dat men hoe dan ook denkt dat het opbouwwerk verdwijnt als het voorstel van B W wordt aangenomen. Dat is natuurlijk zeker niet het ge val. Dat een reductie op de formatie niet mogelijk is, dat wordt ook niet bestreden in de brieven, ook niet van Emcee. Het is zeker een toeval te noemen dat de gesprekken tussen Emcee en de wethouder juist voorafgingen aan de aankondiging van de vacature. Het is vervolgens volkomen legitiem en gebruikelijk om het resultaat van dat gesprek te betrekken bij het oor deel over de herbezetting van deze functies. Dat hebben we in het verleden gedaan, als er een vacature komt is er een moment van herbezinning. Toe vallig valt dit samen. Als één ding duidelijk is geworden dan is het dat het college op een aantal punten het zeker niet eens is met het Emcee en uiteindelijk is dat ook bij de beoordeling van de kwantitatieve aspecten, de formatie, de hoeveelheid opbouwwerk dus. Het feit dat B W tot de con clusie komt dat de personeelsformatie terug moet naar 31 uren per week plus een tijdelijke aanvulling van 20 uren, dat is een kwantitatieve ge volgtrekking die wij best kunnen volgen, alhoewel ik daar toch een paar opmerkingen bij wil maken. Wij menen dat in de gegeven omstandigheden en de gegeven prioriteiten het noodzakelijk is en het beste is misschien wel om twee part-time opbouwwerkers te hebben, zodat in de vacature bijvoor beeld, maar ik noem dat ook bij name, een vrouw benoemd kan worden. Struc tureel lijkt ons dat in ieder geval de betere oplossing. Voorts vragen wij ons af of het college met dit voorstel, waarin gesproken wordt over een bodemformatie van 31 uren in afwachting van nadere bepaling van defi nitieve formatie, die basis niet wat te diep legt. Want als in het komende jaar zou blijken dat de formatie hoger uitkomt en wij verwachten dat op langere termijn toch één volle formatieplaats zeer verantwoord zal blijken te zijn, dan is het interessant dat bij de huidige sollicitatieprocedure deze gegevens zouden kunnen worden meegenomen. En wellicht is dan de kans op een adequate invulling van de part-time betrekking, om de kansen op die adequate invulling wat te vergroten. Tot slot, mijnheer de voorzitter, zou ik in ieder geval het college en daarmee de betrokken wethouder willen complimenteren over de wijze waarop uitvoerig en diepgaand over het plaat selijk opbouwwerk is gesproken met Emcee. Ik kan me niet herinneren dat dat in de laatste zes jaren, inclusief mijn eigen wethouderschap, op deze wijze is gebeurd. Dat partijen het met elkaar niet eens zijn is duidelijk, maar er is wel uitvoerig gesproken en ik denk dat als je die uitvoerige bespreking van zaken nu voor je neemt, de verslagen ervan, de briefwisse ling met het Emcee, plus de verslagen van het Emcee, plus de begroting van Emcee is er geen een instelling in heel Oudenbosch te vinden waarover wij meer informatie hebben. En ik vind het dan ook onbegrijpelijk dat nu weer maar snel de vraag gesteld wordt van en dat is met name in de rich ting van mijnheer Huijpen, van kom nu eens met een evaluatie, want dan kunnen we er iets mee voordat je met zo'n voorstel komt. Kijk, het is makkelijk om te vragen naar een evaluatie en daarom barsten we van die vragen om evaluaties. Je hebt een berg met spullen hier voor je en daar kun je naar mijn gevoel, op basis daarvan beslist een conclusie trekken met betrekking tot het onderwerp waar het hier over gaat. En heeft u nog

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1989 | | pagina 253