-12-
principe meer dan alleen om een personeelsformatie, personeelskwestie,
waarover wij hier een standpunt zouden moeten geven. Als ik dan een voor
zet, ik beschouw dit meer als een voorzet, mag geven met betrekking tot
mijn standpunt, of van onze fractie, met betrekking tot de prioriteitstel
ling dan kan ik daarover zeggen dat wij al jaren de prioriteitstelling
van het Emcee kennen en dat alhoewel in het voorliggende preadviesalsme
de in de overwegingen die ten grondslag liggen aan het voorgestelde be
sluit aan de raad van '83 de prioriteiten zijn genoemd zoals ze dus hier
in het voorstel zijn genoemd is het voor mij zonneklaar dat, waar de raad
de afgelopen jaren ook de werkplannen van het Emcee, de jaarverslagen van
het Emcee heeft gekregen en heeft goedgekeurd, dat wij aan die prioriteit
stelling helemaal niets afdoen. Evenmin dat wij op dit moment denken in
de zin van maatregelen of wat dan ook. Het is gewoon een feit, achter de
rug, dat heeft de raad gezien en daar moet je niet achteraf op terugkomen.
Dat is ook nimmer de bedoeling geweest, heb ik vastgesteld. Ten aanzien
van de eindactiviteiten, blijkbaar heb je een verouderd, of een zeventiger
jaren concept van opbouwwerk als je het niet tot je taak rekent zelf ini
tiatieven te nemen. Met andere woorden dat je de doelgroepen zelf opzoekt.
Mij lijkt dat een beetje oude wijn in nieuwe zakken, want ik heb de erva
ring dat ook in de zeventiger jaren dat probleem van eigen initiatieven
nemen al aan de orde was en het verschil of beter gezegd de grens tussen
eigen activiteiten ai de activiteiten die op initiatief van de bevolking wor
den genomen, dat is toch wel heel moeilijk te trekken. Ik denk eraan dat
in een aantal gevallen juist het opbouwwerk zou kunnen stimuleren bij
groepen in de bevolking, onder de bevolking,om bepaalde zaken toch op een
ander niveau te brengen en dat je als reactie krijgt inderdaad een vraag
om dat inderdaad te doen. Waar ligt dan precies de grens? De ruimte om
voor deze zaken, ruimte voor deze activiteiten, die moet er bij het op
bouwwerk gewoon zijn. De ruimte waar de heer Huijpen het over had, over
een zelfstandige instelling, die eigen verantwoordelijkheid draagt, die
best die verantwoording aankan en waaropp basis van wij achteraf kunnen
concluderen aan de hand van verslagen of dat gebeurd is overeenkomstig
onze opvattingen, dat lijkt mij een prima uitgangspunt en daar behoort
dus ook toe dat je wat betreft de eigen activiteiten ruimte schept. Met
betrekking tot verzelfstandiging van activiteiten. Ook ten aanzien van
de vraag of na begeleiding en in welke omvang dan ook, het initiatief moet
worden verzelfstandigd, wordt blijkens de verslagen, brieven en voorlig
gend preadvies, verschillend gedacht door wethouder, college en het op
bouwwerk. Als bijdrage aan die discussie wil ik hier wel stellen dat het
met name van de aard van het initiatief afhangt, welke intensiteit, maar
ook welke duur van begeleiding nodig is. Uitgangspunt moet naar mijn ge
voel blijven dat niet voorop komt te staan het niet-verzelfstandigen, maar
het omgekeerde, dat verzelfstandigen bij elk project zo maar enigszins
mogelijk, maar ook nuttig, nagestreefd moet worden. Met deze aanzet, mijn
heer de voorzitter, lijkt het mij niet alleen nuttig, maar is het voor
mij verstandig dat over deze uitgangspunten, die toch van belang blijken
bij het opbouwwerk te plaatsen en die ook in discussie zijn gekomen mede
naar aanleiding van de brief van 1 oktober, alsook de verslagen van de
gesprekken die de wethouder heeft gevoerd, dat deze zaak in de welzijns-
commissie opnieuw aan de orde komt en dat wij als raad ons niet alleen
buigen over getallen, maar dat wij ons ook uitlaten over deze zaken, want
dan ben je niet bezig naar mijn gevoel met het betuttelen van een organi
satie, dan zeg je welke ruimte, dan bepaal je over en weer welke ruimte
er is om te werken. Wat gaandeweg bij deze overdenkingen met betrekking
tot de eigen activiteiten en verzelfstandiging mij wel een klein beetje
ging parten spelen was een combinatie van twee feiten, namelijk dat je