-6- beoordelen of het in de praktijk ook werkt en hoe het uitpakt voor de ge meente. Ik denk dat de wethouder of ik weet zeker dat de wethouder in eer ste instantie heeft gezegd van nou die vraag leg ik voor en daar zullen we ook als het hier te pas komt zullen we daar aandacht aan besteden en er naar kijken. Nou, dat ben ik helemaal met u en met de wethouder eens om dat wel te doen. Dat sluit ik niet uit. Maar om nu te zeggen hier ga ik nu nee tegen zeggen om Nee, dat kan ik niet. De heer VAN HOEK: Ja, maar het is niet de bedoeling om hier nee tegen te zeggen. Het is de bedoeling dat er een goede voorbereiding komt en in het georganiseerd overleg. Want u zegt wel van het is maar een aanpassing. Nee, het is gewoon een verordening waarbij een nieuwe regeling ingevoerd wordt en daar blijkt gewoon uit dat hij nog niet op al zijn aspecten is beoordeeld. Nou, en wat staat er dan nog tegen om dan de mensen die erbij betrokken worden op de werkvloer, gewoon het georganiseerd overleg, om die mensen er gewoon even bij te betrekken en op al zijn aspecten te be oordelen. De heer VAN DER HEIJDE: Ja, ik wil toch een bijdrage leveren aan deze dis cussie, die ik toch wil bestempelen als onzin en waarom. Deze regeling is toch middels het landelijk overleg tussen minister en partijen, ambte- narenorganisaties, wordt deze regeling vastgesteld en bijgesteld en dan denk ik dat het niet juist is dat wij het op plaatselijk niveau ons daar mee bemoeien. Ik denk dat de betrokken mensen waar het aangaat, goed op de hoogte zijn van hun rechtspositie, hoe dat geregeld is en ik sluit me ook aan bij de opmerkingen van de heer Van Oosterhout. Ik denk dat wij hier op een verkeerde manier daarover discussiëren. Natuurlijk zijn wij geïnteresseerd in hoe het landelijk dadelijk zich ontwikkelt en hoe landelijk het evaluatie-onderzoek plaatsvindt, maar dat moet je hier niet doen. Dat is een zaak van het ministerie, van werknemerspartijen en dat moet je aan hun overlaten. Daar moeten we ons als gemeenteraad niet mee willen bemoeien. De heer VAN HOEK: Ja, maar u wilt toch niet zeggen, mijnheer Van der Heij- de, dat u onmiddellijk wanneer de overheid zegt van deze regeling moet ingevoerd worden, dat wanneer we daar plaatselijk over praten dat u dat gelijk als onzin gaat betitelen. Wilt u dan ook kijken naar wat voor be tekenis dat het voor Oudenbosch zal hebben wanneer deze regeling, al is het maar voor lV2 jaar als proef, hoe het uitgevoerd wordt. Dan moet je toch ook kijken wat het voor Oudenbosch als gevolg zal hebben, zowel fi nancieel als organisatorisch. De heer DEN BRABER: Ik denk dat de standpunten duidelijk zijn. Het woord is aan wethouder Van Overveld. De heer VAN OVERVELD: Ja, nogmaals, de heer Van der Heijde maait wat gras voor mijn voeten weg. Wat hier voorligt is het resultaat van centraal overleg met de vakorganisaties. Het is niet aan ons om daar in te treden. Het zal, als je naar de realiteit kijkt, zich beperken waarschijnlijk tot een enkel geval en ook daarom is eigenlijk het verspillen van tijd als je erg veel ambtelijke capaciteit gaat besteden aan een enkel geval zoals het zich hier eventueel kan voordoen en zoals ik net al zeiomdat het maar om een enkel geval zal gaan in de praktijk, lijkt hem mij heel wel oplosbaar binnen de eigen organisatie. Het is een experiment. Experimenten hebben over het algemeen het kenmerk dat ze na afloop geëvalueerd worden en dat zal, wanneer er hier ter plaatse mensen van de regeling gebruik zouden maken, dan denk ik dat wij ook zouden moeten evalueren. Dan zul je daar niet aan ontkomen lijkt me. Maar, als hier niemand gebruik van maakt dan valt er ook weinig te evalueren lijkt me. Ik heb al gezegd, dat

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1989 | | pagina 208