-9- tehuis bekend geweest te zijn, richtte zich op de verdeling van de betref fende grond daar ter plekke en ja, uit de verslagen die er lagen bleek toen dat de kandidaat-erfpachter toen al tegen was, tegen een dergelijk voornemen en dat dat overgenomen is door het college. Dus nou de zaak om draaien en zeggen van het kan eigenlijk wel, dat is niet staande het be leid. Voor zover wij de stukken hebben bestudeerd, afgaande op wat er dus eerder heeft gespeeld, komen wij tot de conclusie dat eigenlijk het be zwaar van de watersportvereniging wel ontvankelijk moet worden beschouwd omdat het zich richt op positieve gevolgen met betrekking tot de erfpach ter en derhalve ook tot negatieve die daarmee uitgesloten is. De heer HUIJPEN: Ja, dank u wel, mijnheer de voorzitter. Wij hebben pro blemen met het voorstel van het college. Het bezwaar wordt afgewezen op zuivere juridische gronden. Zo schijnt dat dan te werken. We hebben dat in de vorige raadsvergadering ook meegemaakt, maar wat wij ons afvragen dat is welke mogelijkheden heeft de watersportvereniging Oudenbosch dan wel om hun bezwaren beoordeeld te krijgen, want daar komen we dan natuur lijk niet aan toe. De VOORZITTER: Allereerst de vragen van mijnheer Wijnen. Mag ik uit de wijze waarop hij zijn verhaal begint afleiden dat hij zich eigenlijk best kan voorstellen dat de motivering zoals die nu in het besluit, in het concept-besluit zoals dat is opgemaakt en is weergegeven, dat die past bij de vorm van de verordening, waarbij de heer Wijnen dan een aantal op merkingen maakt en zegt van ja, de inhoud die is eigenlijk een andere, maar dan zitten we eigenlijk meer in een interpretatie van een aantal be palingen van die verordening als totaal en niet bij de verordening in zijn totaliteit, want die verordening als geheel en ik denk dat je die toch moet blijven zien, die beoogt natuurlijk om van alles te regelen. U zegt het al openbare orde, veiligheid, volksgezondheidsaspecten, ruimtelijke ordeningsaspecten. Allerlei zaken moeten een regeling vinden in die haven verordening en bedoeld is dat dat ook is gebeurd. Dat er ondertussen ook een relatie met Duijnhouwer werd opgezet ja, en dat er dan ook nog enige samenspraak is, dat haalt toch het karakter, het algemene karakter van een verordening als zodanig niet af. Dus ik denk dat hoe je het ook wendt of keert, die verordening een verordening blijft. De uitvoeringsbesluiten die gebaseerd zijn op een verordening en die het karakter van een beschik king hebben die zijn wellicht appellabel in de sfeer van de wet Arob, maar die verordening daarvan ben ik niet met u eens dat dat uitsluitend naar de vorm is. Ik denk dat het heel materieel een besluit van algemene strek king is. Uw eerste bezwaar of uw eerste onderbouwing, waar u bijhaalde dat het bestek tot tweemaal toe niet aanwezig was, dat heb ik eerlijk gezegd niet begrepen. Daar zou ik graag om daar op te kunnen antwoorden nog eens uitgelegd willen krijgen. Met betrekking tot de inconsequentie die u signaleert doordat er aan de ene kant de bepaling is dat er in het resterende deel geen boten mogen zijn, maar aan de andere kant lid 4 juist die ontheffingsmogelijkheid levert, ja, ik denk dat dat eigen is aan ie dere ontheffing. Dan moet er een bepaling aan vooraf gaan die het verbiedt want anders is er niks te ontheffen. Met betrekking tot het belemmerend werken denk ik dat als je een bepaling opneemt zoals de ontheffingsbepa ling van lid 4 en je zou aan beide kanten die mogelijkheid willen creëren uit een oogpunt van gelijkheid en je zou ze dan ook nog dwars op de oever laten aanmeren, dan denk ik dat je je toch makkelijk kunt voorstellen dat dat helemaal niet gaat. Vandaar ook dat het beperkt is tot één en duide lijk bedoeld is als een langs-afmeren. U signaleert dat er een geval is geweest van iemand die aan de haven grond bezat, dat wilde splitsen en daar van onze kant een afwijzing op ontvangen heeft. Ja, ik moet u zeggen

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1989 | | pagina 135