-14-
De heer VAN DONGEN: Ja, voorzitter, ik ben het geheel met de heer Wijnen
eens. Elk geval staat natuurlijk op zichzelf. Het feit dat hier jurispru
dentie ligt voor een specifiek geval zal toch niet kunnen betekenen dat
de afdeling rechtspraak van de Raad van State in alle min of meer soort
gelijke gevallen eenzelfde oordeel zal vellen. Ten eerste praten we hier
over een situatie waarin het bezwaarschrift op zich al niet-ontvankelijk
was omdat het in wezen conform het op dat moment geldende bestemmingsplan
was en dat is hier in Oudenbosch niet het geval. De commentator bij de
jurisprudentie zoals die is voorgelegd, die sprak ook duidelijk zijn ver
wondering uit over het feit dat er in verschillende procedures verschil
lend geoordeeld werd over de vraag of dit soort belangenverenigingen al
of niet direct als belanghebbende kon worden beschouwd. Dus nogmaals het
is helemaal niet zo zeker, naar mijn idee, dat dit een absoluut 100% gel
dende reden is om dit bezwaar niet-ontvankelijk te beschouwen. Nogmaals,
wat ik al eerder zei in eerste instantie, het is toch de bedoeling juist
van de Wet Arob daar waar ook maar enigszins twijfel zou kunnen zijn om
trent de juistheid en de correct gevolgde procedure, de argumentatie die
daarvoor is gebruikt bij het nemen van beslissingen door de lagere over
heden, dat dan zo'n bezwaar als ontvankelijk zou moeten worden beschouwd
of te kunnen worden beschouwd om op die manier de bezwaarder volledig
recht te kunnen doen. Dus wij blijven bij ons standpunt staan dat dit naar
ons gevoel niet een recht-toe-recht-aan-geval is en als zodanig dus niet
om uitsluitend om die reden als niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De heer VAN OOSTERHOUT: Ja, voorzitter, ik moet u toch in tweede instantie
eens zeggen, of nee, naar de heer Wijnen toe zeggen in de citaten die hij
aanhaalt en die ik dan verder niet bij de hand heb, ik toch steeds be
luister dat er sprake moet zijn van een rechtstreeks in het belang treffen
van iemand. Ik deel de opvatting van het college dat dat hier niet aan
de orde is. Daar waar de heer Van Dongen zegt van ja, dat er dan toch wel
twijfel is, dat is dan de twijfel die hij zelf oproept, want in dit ver
band is inderdaad het direct belang niet aangetoond. Ik denk dat als je
er de jurisprudentie er precies op naleest dan overeind blijft dat de
doelstellingen van dien algemene aard zijn dat hier gewoon geen rechtreeks
belang in het geding is. Het zou hetzelfde zijn als wanneer iemand op een
bepaalde plaats een winkel zou moeten starten en het KNOV de vergunning
die ter plekke zou moeten worden afgegeven zou aanvechten, omdat er een
belang is voor die vereniging. Ik denk dat dat niet zou moeten kunnen.
Ik denk dat het ook niet kan. In dit geval is er dan in het voorbeeld wat
ik geef ook geen sprake van een rechtstreeks belang. Ik blijf erbij dat
het college het bij het rechte eind heeft en dat wij dit voorstel blijven
steunen.
De heer WIJNEN: Ik wou even zeggen tegen de heer Van Oosterhout dat het
gaat om verenigingen waar de zaken evengoed betrekking op hebben. Het gaat
niet om personen, maar het gaat bijvoorbeeld om in het geval wat ik ge
noemd heb, volledigheidshalve, gaat het om de vereniging die rechtsper
soonlijkheid bezit Contact Natuurbescherming Noord-Holland te Bergen. Die
heeft de zaak aanhangig gemaakt en het gaat niet om personen en die wordt
toch in het gelijk gesteld. Dus het gaat ten overvloede evengoed om
rechtspersonen en om individuele personen.
De heer VAN OOSTERHOUT: Dat betwist ik ook niet.
De heer WIJNEN: Nee, maar u zei van personen die
De heer VAN OOSTERHOUT: Nee, maar het gaat om het rechtstreeks raken. Ook
in dat citaat wat u voorlas ging het om het rechtstreeks schaden in het
belang.