-7- jarenraming. Als we nu als gemeente, met name in de sfeer van de stads en dorpsvernieuwing vrij fors moeten gaan investeren, dan zal dat uitein delijk leiden tot het oplopen van de tekorten. Wat wij ons afvragen is dat nu voor het college geen aanleiding om op vrij korte termijn toch eens te bezien of dat we niet naar strukturele oplossingen moeten zoeken voor de tekorten die nu door de meerjarenraming op dit moment al gesignaleerd worden. De heer DEN BRABER: Ja, voorzitter, ik wou eigenlijk niet mee doen aan de diskussie, want in ABZ hadden we al geconstateerd dat het stuk wat voorlag op dit moment geen aanleiding kan zijn tot het nemen van maatre gelen. Ik ben dat nog steeds van mening, want echte duidelijkheid over de begrotingspositie en in het verlengde daarvan ook in de komende jaren zullen we pas krijgen als wij de cijfers tot en met '86 over een paar maanden op tafel hebben en als wij het advies binnen hebben van de verifi cateur over dat egalisatiefonds wat nog bij gemeentewerken zit. Het nega tieve saldo wat zich aftekent in deze meerjarenraming, voorzitter, dat kan toch niet onrustbarend zijn. Eén circulaire van het ministerie in sep tember en dat slaat dus wat de andere kant uit en één discontoverlaging van Duisenberg en we houden weer geld over, dus er is geen enkele reden om op dit moment maatregelen te nemen denk ik. Ik denk dat het college, althans de afdeling financiën de aandacht wel beter aan andere zaken kan besteden. De heer WIJNEN: Ja, mijnheer de voorzitter, ik heb er voor de aardigheid het stuk wat we in november vastgesteld hebben eens naast gelegd en dan zien we dat we er een stuk florisanter erbij zijn komen te zitten en als u nou die cijfers die u net erbij doet, nou dan zeggen we wij zijn eigen lijk de koning te rijk. De VOORZITTER: Nou, wat dat laatste betreft en dat dan meteen in antwoord op de opmerking van de heer Van Oosterhout willen zeggen er is geen reden om er optimistisch over te zijn, maar ik denk dat je aan de andere kant ook best met twee benen op de grond mag blijven staan en mag zeggen, maar ook niet om erg ongerust te zijn. Wij zitten nog steeds met het gegeven dat we nog een tweetal rekeningen moeten vaststellen, oud plus die van '87. Wij hebben met elkaar toch bij het vaststellen van de begroting '88 heel duidelijk laten merken over en weer dat we de verwachting hebben dat ook die met batige saldi zullen afsluiten en dat er toch iets struktureels overschot in de wijze van begroten heeft gezeten. Dat nog gevoegd bij de opmerking zoals de heer Den Braber die maakte, circulaires, disconto—ver lagingen zijn misschien wat minder aan de orde van de dag, maar circu laires komen er een aantal per jaar en dat verklaart ons advies dat we op dit moment niet moeten gaan voorzien in een strukturele dekking van de tekorten zoals ze hier staan. Ik ben het overigens best eens met de opmerking van de heer Huijpen dat, overigens niet met zijn opmerking over het stijgend karakter, want dat is maar tot 1990 want daarna lopen ze weer terug, maar wel met de opmerking waar het gaat over die stadsvernieuwing. Alleen dat verplicht ons denk ik en daarom zullen we ook bij de begrotings wijzigingen die u in het jaar voorgelegd krijgt de meerjarengevolgen bij een begrotingswijziging moeten presenteren. Dat verplicht ons wel om op het moment dat we besluiten nemen in de toekomst ons zeer nadrukkelijk te vergewissen van de effecten daarvan op de termijnen zoals we die hier kennen, dus op de periode 1989 tot en met 1992. Dus als dat aan de orde komt zullen we moeten zorgen dat er dan ook voor die jaren strukturele dekking is. De heer HUIJPEN: Ja, mijnheer de voorzitter, ik bespeur toch een vrij

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1988 | | pagina 7