-li-
Er is ook reden om te zeggen dat het zo wel kan. Het lijkt mij goed dat
we daarover, hoe we daar in de toekomst mee om zullen gaan met die af
schrijvingstermijnen, dat we daarover in de commissie ABZ zullen bezinnen.
Of we dus, met andere woorden, blijven voorthinken op die twee, l.o, en
Wet op het basisonderwijs, of dat we voor dit soort zaken een einddatum
bepalen. Dat zou ik graag van u horen en voor de rest sluit ik me aan bij
het voorstel om de termijn op 15 jaar te stellen en 3/15 en 12/15, dat
is overigens een nuance-afwijking van het voorstel van de heer Van Dongen.
Ik geloof dat u het had over 13 en 2.
De heer VAN DONGEN: Gezien uw opleiding moet u beter zijn in rekenen dan
ik, dus ik sluit me bij uw voorstel aan.
De heer VAN OVERVELD: Ja, ten aanzien van deze zaak is er weer iets gekom-
pliceerds aan de gang. Het is namelijk zo dat de commissie die zich bezig
heeft gehouden met de ontwerpen van het Londo-systeem, volgens welke we
sinds de invoering van de Wet op het basisonderwijs financieren, gezegd
heeft wij vinden deze materie eigenlijk te technisch en te ingewikkeld,
daar houden wij ons niet mee bezig. Het gevolg is dat er eigenlijk geen
goede overgangsrege]ing is gekomen. Het resultaat daarvan is dat de ene
gemeente zus doet en de andere gemeente zo doet. Het resultaat op dit mo
ment is ook dat er nog te weinig uitspraken liggen waaraan je enig hou
vast hebt. Er zijn uitspraken die het schoolbestuur in het gelijk stellen,
er zijn ook uitspraken die de gemeente gelijk geven. Wij hebben in dit
voorstel gehandeld conform wat wij dachten dat de afspraak was die wij
in de ABZ van februari, dacht ik, gemaakt hebben over het konsekwent toe
passen van de Londo-normen en voorts wijst de VNG op het de voorkeur geven
deze vergoeding via partiële medewerking. Dus die twee elementen waren
voor ons aanleiding om te zeggen je zou moeten praten en dan ben ik het
met de heer Van Oosterhout eens, 3/20e en 17/20. Ja, dat was ons voorstel.
Daar kan ik verder weinig aan toevoegen, want u doet andere voorstellen.
De VOORZITTER: Ja, maar de heer Van Dongen en ook de heer Van Oosterhout
zeggen, feitelijk heeft men slechts gedurende 13 jaar, 12 jaar kunnen re
serveren.
De heer VAN OVERVELD: Ja, dat klopt, dat is een van de problemen waar je
op dit moment mee zit. Het is namelijk dat het Londo zegt wij gaan bij
de vergoedingen uit van levensduur van 20 jaar en ja, dan valt er een gat.
Bovendien is het zo, de gemeente heeft doorberekend wat is ontvangen en
dat is drie jaar op dit moment, dus is in ons voorstel die drie jaar mee
genomen. Nogmaals, er bestaat grote onduidelijkheid in den lande over hoe
het nou eigenlijk op de meest korrekte manier zou moeten. Persoonlijk
vind ik het ook raar dat je zegt een ding gaat 15 jaar mee en je zou uit
gaan van een afschrijvingstermijn van 20 jaar. Dat is denk ik niet rea
listisch.
De heer VAN OOSTERHOUT: Ja, voorzitter, dat er in den lande diskussie is,
dat is duidelijk, die hebben we hier ook wel eens, maar we kunnen ook wel
met elkaar duidelijkheid scheppen en die duidelijkheid kan deze zijn dat
midden in de eerste pagina van het preadvies staat dat medewerking dient
te worden verleend ongeacht de vraag of het tijdstip waarop de voorziening
wordt gevraagd precies in de pas loopt met de afschrijvingstermijn. Dus
welke moeite kan de wethouder nu hebben met het feit dat je dan zegt 3/15
en 12/15. Op grond van de wet die wij eerder in februari als leidraad wil
den hanteren zou je zonder meer die 15 jaar moeten slikken omdat het de
termijn is waarop de noodzaak zich aandient en als niet alleen die 15 jaar
maar als volgend jaar die ketel opnieuw vervangen moet worden dan zit je
met hetzelfde probleem. Dan kun je die afschrijvingstermijn niet meer tel-