-9-
geven aan de rekeningen, tot nog toe geen kans gekregen. Ik heb kennis
genomen van het voorstel van de Partij van de Arbeid om de afvalstoffen
heffing niet te verhogen en desondanks geen gat te laten vallen en dat
op te vangen door leges te verhogen. Ik denk dat het met name aan de raad
is om hierover een uitspraak te doen. Datzelfde geldt met betrekking tot
het voorstel dat de heer Huijpen heeft gedaan, waar hij zei in kan wel
akkoord gaan met de afvalstoffenheffing maar zolang als ik geen inzicht
heb in de verhoging van de lasten, van de cijfers in zijn algemeenheid
moet het totale lastenniveau gelijk blijven en dus moet dan de OGB ver
laagd worden, dat vraagt om een politieke keuze die aan de raad is. Een
politieke keuze waarvan we eigenlijk de discussies overigens vorig jaar
al gehad hebben. Dus ik denk dat we daar betrekkelijk eenvoudig over zul
len kunnen stemmen. Met betrekking tot het systeem van de huisvuilinzame-
ling, de plotselinge veranderingen die daar in gekomen zijn en het toe
komstbeeld wat er speelt, ook door de heer Van Hoek nog eens onder de aan
dacht gebracht, zou nee, ik denk dat ik mag zeggen zal op korte termijn
zeker in de commissie openbare werken aan de orde moeten komen. Het zal
waarschijnlijk in het verlengde liggen van de beleidsuitspraken die daar
over van de zijde van het streekgewest te verwachten zijn. Mijnheer Van
Oosterhout schept duidelijkheid met betrekking tot hetgeen van zijn frac
tie te verwachten is en reikt alvast de hand hoe we als er geen echte
stijgingen meer zouden komen van het kostencijferalthans niet boven de
marges die we tot nu toe aanhouden, hoe we dat dan cumulatief in ieder
geval in de hand kunnen houden. Dat lijkt me inderdaad niet zo'n probleem.
Daarenboven merkten we dat als die kostenfactoren zo klein zijn, natuur
lijk toch op een moment dat ook de aanpassing zelf niet zo vreselijk hoog
zal hoeven te zijn. Naar mijnheer Van Hoek toe heb ik toch een beetje het
gevoel dat ik een vraag voorgelegd krijg die hij ook zelf best zou kunnen
beantwoorden, zij het dat ik daar dezelfde reserve bij moet maken als
mijnheer Van Hoek als hij er naar zou gissen. We hebben de indruk dat de
rekeningen toch wel eens zouden kunnen omslaan van het positieve saldo
wat we over de inmiddels afgesloten jaren hebben gekend, naar nauwelijks
nog positief of misschien zelfs negatief en ik denk dat als dat in de
lucht zit dat we dan dat signaal moeten oppikken en er dus maatregelen
voor moeten treffen. Met uitzondering van de politieke stellingnames naar
elkaar toe denk ik dat ik daarmee de vragen, zoals u ze hebt gesteld, heb
beantwoord.
De heer DEN BRABER: Mijnheer de voorzitter, de mate van kostendekkendheid
van de huidige legestarieven worden door u en via een zijweg ook door de
heer Van Hoek in het geding gebracht. Mijn fractie laat zich daarbij lei
den door de informatie die voorlag in de commissie ABZ toen wij dat tijd
vak van drie jaar afspraken om in 1990 tot kostendekkende tarieven te ko
men. Dat tijdvak van drie jaar is toen gekozen omdat volgens de ramingen
van dat moment het kostendekkend zijn en dan hebben we het dus over voor
jaar 1987, in de orde van grootte van 55% a 60% lag. Als ik dat nou afzet
tegen de dikke twee ton die wij via leges binnenkrijgen, mijnheer de voor
zitter, dan kom ik tot net aan hetzelfde tekort wat de heer Van Hoek
signaleert bij de afvalstoffenheffing, waarmee ik maar gezegd wil hebben
het is maar waarvoor je kiest. Of je kiest voor het verwijderen van het
huisvuil, of je kiest voor het daadwerkelijk laten betalen van mensen die
hier aan het loket iets komen kopen, een uittreksel uit het bevolkingsre
gister, een paspoort, een bouwvergunning of wat dies meer zij. Wij hechten
eraan, het heeft onze voorkeur om voor dat laatste te kiezen omdat er dan
een directe relatie is tussen wat de mensen nodig hebben en wat zij daar
voor betalen. Dat is veel minder het geval, voorzitter, bij de afvalstof
fenheffing. Wij kennen daar maar twee tarieven. Er is geen enkele relatie,