-12- Ook in andere plannen voorzover die tot op dit moment binnen het Spui ont wikkeld zijn is nooit een gebouw voor een tweede openbare school opgeno men. Ik wijs naar bijvoorbeeld de plannen van Hoogenberk. Maar dat neemt niet weg dat de suggestie van zowel de heer Van Leeuwaarden als de heer Van Dongen als de heer Van Oosterhout doen met betrekking tot die lokatie, dat dat wellicht toch een hele zinvolle is, met name om te voorkomen dat gewezen zou worden naar eventuele thans in gebruik zijnde schoolgebouwen waarin een enkel lokaal ter beschikking is voor het onderwijs, zodat geen nieuw of ander gebouw voor het onderwijs in gebruik zou worden genomen. Om verwijzing naar die straal van 1500 m te voorkomen lijkt het me op zijn minst een serieuze suggestie om de tekst aan te passen en te zeggen dat de meest gewenste lokatie die zo dicht mogelijk bij het voedingsgebied ligt te vinden zou zijn in het plan Spui-Noord, maar dat het wellicht om praktische redenen aanvaardbaar is om als alternatief het schoolgebouw, wat nu gaat vrijkomen aan het Groene Woud daarvoor aan te wijzen. Dan denk ik dat we a. die kwestie van die 1500 m proberen te omzeilen en b. een heel reële mogelijkheid bieden aan de minister om een gebouw in gebruik te nemen dat ook voor het onderwijs is bestemd. Er zijn over het in ge bruik nemen van het gebouw nog geen onderhandelingen met de eigenaar ge weest. Ten eerste omdat het al een probleem was om uit te zoeken wie de eigenaar eigenlijk was en ten tweede omdat het weinig zinvol is om een gebouw aan te gaan kopen en te bestemmen als schoolgebouw voordat de mi nister inderdaad heeft gezegd dat dat ook kan. Ik neem aan dat ik daarmee de vragen van de heer Van Leeuwaarden en die van de heer Van Dongen en die van de heer Van Oosterhout, dat ik daarop ben ingegaan. Ten aanzien van de opmerkingen van de heer Wijnen merk ik, of stel ik vast dat deze voor een groot deel een herhaling vormen van een eerder gevoerde diskus- sie in ons midden over het denominatie-onderzoek en het al dan niet nood zakelijk zijn van het komen tot oprichting van een tweede openbare school. Ik neem van deze opvatting kennisIk kan daar verder geen konkrete ant woorden op geven. Het lijkt me ook binnen dit kader niet aan de orde. De VOORZITTER: Wethouder, dank u wel. Heeft iemand in tweede termijn be hoefte te reageren De heer WIJNEN: Mijnheer de voorzitter, de wethouder die zegt: "Mocht het zover komen" en ik merk daarin zoiets van nou, ik geloof er eigenlijk ook maar half in. Ik merk dat eigenlijk ook bij de heer Van Oosterhout, van ja, och minister doe toch eens een uitspraak die ons welgezind is en dan kunt u gokken welke kant dat het op moet met die minister. De ene keer krijgt hij een briefje dat hij de touwen wat duurder moet inschatten bij het rijksinkoopbureau en de volgende keer mag hij zeggen dat het eigenlijk niet zo hard nodig is dat er een openbare school daar ter plekke gevestigd wordt De VOORZITTER: Dat briefje met betrekking tot die touwen daar hebben we overigens daarstraks niet toe besloten. De heer WIJNEN: Nee, dat kan in één postzegelmoeite doorgaan, mijnheer de voorzitter. De VOORZITTER: Zelfs dat hebben we niet besloten. De heer WIJNEN: Dan kan hij van de diensten van de minister gelijk gebruik maken om zijn positie duidelijk te maken die hij ten aanzien van het on derwijs inneemt. Ik denk dat wij als raad moeten besluiten wat wij willen in Oudenbosch en ons niet steeds moeten laten afhangen van nou, kijk wat de minister nou gaat doen met ons verzoek in de hoop of met de mogelijk heid dat hij er een heel andere wending aan geeft dan je misschien wel wil. Dat kan ook nog. Ik denk dat wij moeten zeggen van op basis van de

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1988 | | pagina 174