-11-
dergelijk gesprek, voor zover ons bekend, nooit heeft plaatsgevonden. U
begrijpt dat ons probleem vooral zit in het eerste bezwaar van de familie
Vermeulen. De verder inhoudelijke bezwaren daar zijn wij het volstrekt
eens met het college, dat die hetzij ongegrond hetzij niet ontvankelijk
verklaard moeten worden. Wij zijn het eens met het standpunt van het col
lege met betrekking tot het bezwaarschrift van de firma Jongmans en Zn.
om dat gegrond te verklaren en wij wachten met onze definitieve standpunt
bepaling uw reaktie af.
De heer VAN EIJKEREN: Ja, ik constateer dat de heer Wijnen een aantal op
merkingen heeft gemaakt die de situatie weergeven zoals die zich sinds
december 1980 heeft voltrokken. In hoofdlijnen heeft hij dat aangegeven
en ik heb daar verder niks aan toe te voegen. Zijn weergave is correct.
Ik constateer dat zijn fraktie akkoord is met het voorstel. De heer Huijpen
maakt een aantal kanttekeningen en stelt een aantal vragen, onder andere
met betrekking tot de geluidshinder. Het akoestisch onderzoek en de maat
regelen die daaruit voortvloeien, zoals we die aan de zijde van zowel de
spoorlijn als een de zijde van de Bosschendijk vorm hebben gegeven op
grond van de conclusies van dat onderzoek, die zijn in goede aarde geval
len bij de provincie. We verwachten daar verder geen problemen. Met be
trekking tot het bezwaarschrift van de firma Jongmans en Zn. Ik denk dat
het op dit moment niet nodig is om die toegangsweg aan te kopen. Toekom
stige ontwikkelingen sluiten dat uiteraard niet uit. De invloed op de per
celen die is acceptabel. Die is toch betrekkelijk gering en heeft als ge
volg daarvan financieel ook een zeer beperkte consequentie voor de exploi
tatie van het plan. Met betrekking tot het eerste bezwaarschrift namens
mevrouw Vermeulen-Braat. Ja, u kwalificeert dat als een poging 6 jaar na
dato om alsnog tot een andere financiële afwikkeling te komen. Ik meen
dat die constatering correct is. Ik heb daar verder niets aan toe te voe
gen, maar ik begrijp dat u zich verder ook kunt vinden in onze reaktie
daarop. De opmerkingen van de heer Rennings die zijn juist. Via zijn
fraktiegenoot, de heer Du Pont, zijn er bij de eerste behandeling in de
commissie openbare werken en ruimtelijke ordening opmerkingen gemaakt,
refererend aan het verleden. De onderhandelingen die geleid hebben tot
de aankoop van de voormalige kwekerij in december 1980 door de raad en
ja, daar waar de heer Rennings spreekt over enerzijds het rationele ele
ment op basis waarvan ook hij constateert dat wat hier voorligt gevolg
is van correct handelen. Ja, dat hij daarnaast een emotioneel element in
voert, dat mag uiteraard. Alleen ik denk dat het hier gaat om het doen
van zaken en dan beperk ik me liever tot de rationele elementen, maar ik
kan me zeer goed voorstellen en ik respecteer dat, dat daar waar via zijn
fraktie met name in de periode voor deze raadsperiode er een zeer direkte
betrokkenheid is geweest bij het voeren van de gesprekken die uiteindelijk
tot de koop hebben geleid, dat een dergelijk element onderdeel kan uitma
ken van de reaktie op dit moment. Ik respecteer dat, alleen ik vind dat
ik daar in deze situatie niets mee moet doen. Uiteindelijk, u zegt het
is pas 5 jaar later, ik zeg reeds 5 a 6 jaar later en er is voor mij geen
enkele aanleiding om daarop terug te komen, temeer omdat, u hebt dat zelf
gezegd, in de puntsgewijze historische weergave de intentie die destijds
heeft voorgelegen en geleid heeft tot de aankoop, heeft ook in de eerste
jaren daarna zeer nadrukkelijk doorgeklonken in het beleid van het col
lege en de raad. Gestreefd is om uitvoering te geven aan die zaken die
in de discussie met de eigenaar van dat moment tot de verkoop hebben ge
leid. Dat het allemaal niet heeft mogen lukken is een andere zaak, maar
het past een college en een raad om op het moment dat die pogingen geen
haalbare kaart blijken te zijn om naar alternatieven te zoeken, zaken te
heroverwegen en zeker daar wij in die periode geconfronteerd met de ver-