-24-
ons bewegend in de mogelijkheden die er naar wij dachten waren om dat geld
te besteden, laten leiden door de gedachte dat bij de vaststelling van
de huur in het verleden een factor daarbij is geweest de hoogte van de
rente die er op de financieringsmiddelen drukte, maar per tien jaar wordt
dat rentepercentage ook door het rijk aangepast. Dat is dan een automa
tisme, wat niet leidt tot wijziging van de huur. In het verleden was daar
overigens eventueel nog meer reden toe om dat te doen, omdat het toen
een automatische bijstelling was op grond van besluiten in de Tweede Ka
mer, maar inmiddels is er een paar jaar geleden een waardering van de ver
huurde woonruimte gekomen, in de vorm van een puntensysteem en aan de hand
van dat puntensysteem is de huurprijs vastgesteld. Dat nu te doorbreken
door het geld die kant in te sluizen blijkt eigenlijk toch in strijd te
zijn met de bedoelingen die ten grondslag hebben gelegen aan die waarde
ring van het wooncomfort, wat dus via dat puntensysteem is opgemaakt.
Dus ik denk dat de vraag die wij hebben gesuggereerd om als voorwaarde
op te nemen, dat we die eigenlijk niet mogen opnemen. Ik denk dat het
niet tot de reële mogelijkheden van de woningstichting behoort, anders
misschien dan voor ja, misschien wel voor premiehuurwoningen, maar de er
varing leert dat dat niet de duurste huizen zijn zelfs door de verschillen
in het financieringssysteem, maar dat ze voor de woningwetwoningen in ie
der geval niet de mogelijkheid hebben om dat te doen. Nou, dit zijn mid
delen die komen uit die woningwetsfeer. Ik denk dus dat die relatie dan
daarmee eigenlijk ook een beetje verbroken is. Ik denk daarom dat het niet
verstandig is om in te gaan op de suggestie van de heer Wijnen. Ik reali
seer me dat we zelf de aanzet ertoe gegeven hebben overigens. Ik zou de
heer Van Oosterhout willen ontraden om het als voorwaarde op te nemen.
Mijnheer Den Braber zegt al ja, past het eigenlijk wel in onze relatie
met de woningstichting. De heer Huijpen die concretiseert dat nog en zegt
van ja, het is toch eigenlijk het beleid van de woningstichting zelf als
het gaat om de vaststelling. Dat dan binnen de kaders van de wettelijke
mogelijkheden. Als er straks middelen overblijven en bij het afsluiten
van een lening over 25 jaar is dat voorlopig zo'n kleine twee ton per jaar,
maar u moet zich daarbij realiseren dat van al die complexen die gezamen
lijk tot die lening van 17 miljoen leiden, die worden in de komende tien
jaar allemaal een keer qua rente bijgesteld. Dus die twee ton die blijft
zeker niet alle jaren in stand en die gaat dus geleidelijk aan naar een
lager niveau. Dan blijft er overigens toch een grote winst bestaan, want
tot nu toe is het zo dat die rijksleningen nog eens een gemiddelde loop
tijd hebben van ruim 40 jaar en de opzet zoals de woningstichting die pre
fereert en die in ieder geval nog voordelen biedt ten opzichte van het
huidige systeem, die gaat over een afschrijvingstermijn van 25 jaar. Dus
dat betekent dat men de laatste 15 jaar van die periode dan zonder lasten
zit en wel met een stuk vermogen. Dat betekent dat er in ieder geval mid
delen beschikbaar komen, ook als de rente gelijke tred zou houden met wat
straks op de lening gaat drukken, middelen ter beschikking komen om over
25 jaar een fors stuk onderhoud te financieren uit de opbrengst van de
woningen voor de resterende 15 jaren. Ik denk dat het daarom toch verstan
dig is om akkoord te gaan met het voorstel zoals het hier ligt. Ik denk
dat we weinig risico's lopen en we kunnen er hooguit de suggestie bij doen
om de middelen die er daardoor extra vrijkomen niet bij voorbaat toe te
voegen aan de reserves, maar te overwegen of die niet in de sfeer van
de kwaliteit van het onderhoud aan te wenden zijn.
De heer VAN OOSTERHOUT: Voorzitter, ik ben overtuigd door hetgeen u heeft
gezegd en mijn voorstel van eerste termijn trek ik daarom ook in, maar
ik denk dat door de bespreking hier wel duidelijk is geworden wat eigen
lijk de intentie van de raad is. Ik denk dat dat voldoende zou kunnen zijn.