-14- De heer DEN BRABER: Maar je blokkeert die middelen wel. De VOORZITTER: Nu moet ik de heer Den Braber onderbreken, want nu krijgen we teveel discussies die buiten de orde zijn. Het woord is aan de heer Wijnen. De heer WIJNEN: Ja, over die Jagers is blijkbaar genoeg gezegd. Dan gaat het over de problematiek van het nieuwe plan. De werkzaamheden van de afdeling welzijn zijn aan de orde gekomen. Wij hebben bij de begrotings behandeling gezegd dat er inderdaad mogelijke knelpunten kunnen zijn op de afdeling welzijn, waarvoor wij de bereidheid hebben genoemd, of ten minste medewerking hebben genoemd, om daar iemand in tijdelijke plaats als stagiaire werkzaam te laten zijn. De heer Rennings die gaat wat ver der, die zegt een herschikking van de capaciteit binnen de secretarie. Dat hebben wij ook nooit uit de weg gegaan. Wij hebben gezegd het moet binnen de secretarie geregeld worden, want daar is het probleem ook ont staan, door het schuiven. Herbezettingsgelden, daar hebben wij gezegd dat we daarbij betrokken wilden worden, dat is bekend waar ze dan weer voor aangewend worden. Ik denk dat, kijk, als de heer Den Braber zegt van nou we moeten meer onderzoek doen, we moeten alles goed uitzoeken. We hebben gezien hoeveel werkzaamheden dat er geïnventariseerd zijn voor de voorafgaande planopzet. Als je dan ziet waar dat nou concreet toe ge leid heeft, dan zeg ik onderzoek heeft de neiging om expansief te zijn en in welke mate dat dat tot bruikbare conclusies leidt en tot houvaste beleidsvoering, dat is niet altijd onmiddellijk aan te geven. Ik denk dat je zeker in de welzijnssector een El Dorado hebt voor onderzoekers om te kijken van waar liggen nog leuke aanknopingspunten of gedachten- vorming of samenhangen, maar ik denk dat we toch praktisch bezig moeten zijn in deze tijd en vandaar dat ik afwacht op welke wijze dat de wet houder de planprocedure in werking zal gaan zetten. De heer VAN OOSTERHOUT: Ten aanzien van de opmerkingen in tweede instan tie van de heer Videler. Die ramingen van '85, dat zijn ramingen dus voor dit jaar en het verschil met '84 kan zijn ontstaan doordat we de bezuiniging hier intern, de bezuiniging van het ministerie, hoger hebben ingeschat dan hij later is gebleken. Dat zou kunnen. Vandaar dat het verschil groter is dan de bezuiniging procentueel aangeeft, maar je kunt dat, zoals u zelf zegt, achteraf kunnen die cijfers best als u daar prijs op stelt overleggen, want die zijn op een bepaalde manier hier berekend. Dat het de bedoeling van het ministerie is die rijksbijdrage, die hier verstrekt worden, daar te leggen waar ze voor worden toegekend, dat zal misschien best wel, maar daar het ministerie minimale bedragen ter be schikking stelt op het totaal wat de gemeente in principe ter beschik king stelt en wij uit veel eerder beleid hebben neergelegd dat er geen directe relatie is tussen een werksoort en de daarvoor ter beschikking staande gelden, vind ik dat we ons daaraan vast moeten blijven houden, ook al zou het ministerie misschien wel op de keper kunnen zeggen, maar dat weet ik niet heel zeker, ze moeten daaraan worden toegekend. Overi gens heb ik het idee, dat we in alle opzichten dan voldoen, want de be dragen zijn, nogmaals, zo laag, dat ze op elk punt overtroffen worden door de besteding die de gemeente in die sectoren in het vooruitzicht stelt. Met u stel ik nogmaals vast dat het budget taakstellend is. Ook vorig jaar al taakstellend was en ik wil graag met u nog eens van gedach ten wisselen over de beheersing van het totaal als daarbij individuele subsidies toch flexibel kunnen zijn. Dat wil ik in de commissie best nog wel eens een keer met u bespreken. Uw standpunt met betrekking tot de Vredeswerkgroep blijft onveranderd. Ik denk dat ik daaraan van mijn kant, wat mijn standpunt betreft ook niets aan toe te voegen heb. Dat blijft

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1985 | | pagina 71