-48-
Dat de heer Videier denkt dat het verspreiden van de pamfletten de enige
aktiviteit is van de Vredeswerkgroepik denk dat dat niet pleit voor
de mate waarin de heer Videier zich op de hoogte gesteld heeft van de
aktiviteiten, want die zijn er toch wel velen geweest. Ja, voorzitter,
ik zou me er als politieke partij voor schamen om mij vanuit de machts
positie die je in deze hebt op deze manier af te reageren op een orga
nisatie uit de samenleving. Ik denk ook dat een aantal onder ons al ja
ren met de ogen toe zitten en dat de democratiseringsgolf, die al pakweg
een 25 jaar inmiddels aan de gang is, de democratisering in het openbaar
bestuur, dat die aan velen van ons voorbij is gegaan.
De heer DU PONT: Voorzitter, in februari hebben wij ook ingestemd om
de Vredeswerkgroep de subsidie te verlenen. Ons standpunt in deze is
niet gewijzigd.
De heer VAN OOSTERHOUT: Ik vraag me af of het van mijn kant op dit tijd
stip wel zin heeft om hier uitvoerig op in te gaan. Een paar zaken wil
ik in elk geval wel even de revue laten passeren. Ik denk dat ik meteen
het beste even de opmerking van de heer Den Braber daarvoor kan nemen
en de beantwoording een klein beetje in een andere volgorde doe, mis
schien algemeen en waar nodig nog even specifiek. Mijnheer Den Braber
die vraagt, waarom is er nou geen uitvoerig preadvies. De raad heeft
een commissie in het leven geroepen die hoort en die in feite naar mijn
gevoel met het voorstel zou moeten komen. Vandaar dat we, om daar toch
een handvat aan te bieden deze wijze gekozen hebben, het stuk ter inzage
gelegd hebben en deze constructie van de raad dient een beslissing te
nemen. Overigens heeft u allen duidelijk kennis kunnen nemen van de op
vatting zoals die dan binnen het college lag. Ja, in feite komt het erop
neer, voorzitterdat wordt eigenlijk zowel de heer Wijnen als, met wat
minder bewoordingen maar in essentie hetzelfde door de heer Videier
aangehaald, dat er sprake is van feitelijke partijpolitieke vorming en
ik moet u zeggen dat, de ter inzage liggende stukken wijzen daar ook
op, dat je wat dat betreft op een heel gevaarlijk terrein komt. Ik denk
dat feitelijke politieke vorming, menging in politieke besluitvorming,
dat dat een grondrecht is wat je niemand zou mogen ontzeggen. Ik proef
nog steeds, dat heb ik ook in eerdere instantie geproefd, dat de gekozen
bewoordingen wellicht aanleiding zijn geweest tot deze aktie. Ik denk
dat op grond van artikel 5, lid 2a, waarin gesproken wordt zoals mijn
heer Wijnen dat ook precies aanhaalde, dat naar het oordeel van de raad
uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam in het belang van of in stand te
houden gaat het toch om een politieke groepering, dat dat hier op gener
lei wijze aan de orde is. Als het gaat om je te mengen of een oordeel
te geven over de politieke besluitvorming zoals die zich voltrekt of
zoals die voltrokken is, dan is dat denk ik van elke burger, van elke
vereniging of instelling een grondrecht om dat te doen en als de bewoor
dingen die dan gebruikt worden op een bepaald moment in het verkeerde
keelgat schieten, dan mag dat naar mijn gevoel geen aanleiding zijn om
dan artikel 5, lid 2a toe te passen. Overigens is dit niet de eerste
keer dat dit artikel wordt toegepast. Eerder hebben we de subsidie-aan
vrage van de vakbondsschool hier aan de orde gehad, twee jaar terug,
en die is op grond van dat artikel ook geweigerd en ik moet zeggen het
ging wel niet om een politieke situatie, maar om een situatie van een
vakorganisatie waar toen die zaken op steunden. Overigens waren ook toen
de meningen verdeeld, zoals het ook nu is en ook wel zal blijven. Ik
heb, voorzitter, echt geen behoefte om na hetgeen ter inzage heeft gele
gen en wat ik nu gezegd heb er nog iets aan toe te voegen.
De VOORZITTER: Ik weet niet of die behoefte er bij de raadsleden wel
is. Ik denk dat er inmiddels toch duidelijkheid is. Mijnheer Wijnen wel.