-41- zou vragen per sporter, per uur voor de hele vereniging. Nou, ik denk dat als je dan tot de conclusie komt dat je aan het einde van het jaar de verenigingen geld bij moet geven om die eigen inbreng te financieren, ja, dan kunt u nee schudden, mijnheer Den Braber, maar dat is de conse quentie ervan. Dan denk ik dat dat niet de weg is. Als u nu zegt van ja, maar je zou ook twee soorten kunnen maken, waar blijven we dan met onze harmonisering. Dat betekent dat je al meteen onderscheid maakt tus sen mensen die lid zijn van vereniging A die aan binnensport doet en vereniging B die aan buitensport doet. Ik vind De VOORZITTER: De heer Den Braber mag even, maar niet een tussendiscus- sie hè. De heer DEN BRABER: Ik wil alleen maar opmerken dat ik het er helemaal niet mee eens ben van waarom het normaliseren van alles, de bezettings graad, de gebruikersnormen, weet ik veel allemaal. Waarom normaliseren we ook de eigen inbreng niet door gewoon een standaardbedrag Ik heb er bezwaar tegen dat het tot achter de komma uitgerekend moet worden. De heer VAN OOSTERHOUT: Wij normaliseren het om die reden niet. Daar waar wij het zelf in de hand hebben datgene wat we sec toevoegen aan de akkommodatie die er staat om een bepaalde sport te kunnen bedrijven hebben we dat in de hand. Daar waar de verenigingen zelf die eigen in breng, zoals die dan heet, leveren en de een vindt dat die eigen inbreng 10.000,mag kosten en de andere vindt dat die 25.000,mag kos ten, vind ik niet dat wij daar direct in moeten treden. Dat is althans de opvatting zoals ik die erover heb. Bovendien leidde dat tot een schier onmogelijke berekening, zoals ik net al aangaf. Ik denk overigens dat als je ingaat op uw vraag of het dan niet mogelijk is om die twee soorten, binnen- en buitensport, te onderscheiden en het tariefsysteem daarop te baseren, dat je de discussie nu opnieuw begint en voorzitter, ik vind dat we als systeem een redelijk systeem op tafel hebben gelegd en dat we nu niet een nieuwe discussie daarover moeten starten. Dat er verschil gemaakt is tussen de eigen inbreng zoals die dan geldt voor een sporthal en voor het zwembad. Nou ja, je zou kunnen zeggen in een sporthal kun je niet zwemmen en in het zwembad kun je wel sporten. Ik moet vaststellen dat het nadrukkelijk onze opvatting is dat er verschil len zijn, heel duidelijke verschillen in de akkommodaties hier. Ik denk dat je een zwembad van een hele andere orde moet zien dan de sporthal en ja, mijnheer Den Braber, u mag wijzen naar het stuk wat voor u ligt. Ik denk dat je wat die eigen inbreng betreft De heer DEN BRABER: Eerste regel, derde alinea van het preadvies. De heer VAN OOSTERHOUT: Ik denk dat we met de omstandigheden die daar gelden, overigens zou je hetzelfde kunnen doen met de bezettingsgraad. Aanvankelijk hadden we een hogere bezettingsgraad dan er nu feitelijk uitkomt. Ik denk dat je wat dat betreft moet zeggen dat de sporthal dui delijk iets anders is dan het zwembad. De relatie tussen gemeentelijk gymnastieklokaal en sporthal zie ik duidelijk veel beter. Daar hebben we dan ook consequent naar gehandeld. Dat het dekkingspercentage van een geringere orde is, dat dat zo bij u is overgekomen, dan denk ik dat ik dat moet corrigeren, dat moet nuanceren. Ik vind dat dekkingspercen tage uiteraard best wel belangrijk, maar dan kijk ik meer naar de finan ciële kant van het verhaal. Ik denk dat het in dit voorstel zoals het hier ligt en dat heb ik ook naar de heer Van Hoek toe proberen duidelijk te maken., ik zal het dadelijk nog een keer proberen, dat het de bedoe ling is om het systeem als zodanig op te zetten en ik begrijp best dat u dan kijkt naar het dekkingspercentage en ik constateer dan met u dat

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1985 | | pagina 198