-25-
gaat, dat we binnen Oudenbosch het voordeel hebben, juist van de veel
vormigheid van onderwijssoorten en als daar op een goede wijze een con-
centratie-beleid gevoerd wordt, dan kan dat juist een basis zijn om tot
het behoud van de verschillende soorten te komen. In omvang ongetwijfeld
kan dat een teruggang betekenen, maar het is juist een mogelijkheid om
de veelvuldigheid van onderwijs te behouden. Met betrekking tot de groot
schaligheid, ik begrijp dat ik het anders geïnterpreteerd hebt dan u be
doeld heeft in eerste termijn. Industrieën met toeleveringsbedrijven etc.
Ik denk niet dat wij daar geweldig veel invloed op hebben. Ik denk dat
bedrijven die veel behoefte hebben aan toeleverende bedrijven op zeer
korte afstand, dat die, omdat dat een belangrijk onderdeel zal zijn voor
hun lokatiekeuzeproces, zelf wel op andere lokaties komen dan Ouden-
bossche lokaties. De heer Den Braber had er al op gewezen, ik had op het
moment dat u sprak over het zwembad, het fonds grote werken, erop ge
wezen dat diezelfde periode die u aangeeft, de zeventiger jaren toen za
ken in beweging zijn gekomen, dat we toen nog volop werkten, ook op het
eind van de jaren zeventig, hier in deze raad, met het idee, op grond
van de cijfers die toen voorlagen, dat in de negentiger jaren Oudenbosch
de 14.000 inwoners gepasseerd zou zijn en ik denk dat het fonds grote
werken dan een deel van de investering heeft betekent, maar dat we toch
bij al die investeringen ook steeds exploitatieplaatjes hebben gemaakt
en daarbij hebben die inwonergetallen, die we zeker niet in zullen halen,
die hebben daarbij een rol gespeeld. U zegt op het ogenblik blijkt dat
er woningen worden betrokken door niet-autochtonen. Ja, dat lijkt me ook
logisch, want we hebben de taak om 25% meer te doen dan alleen maar voor
autochtonen, dus het is gewoon een onderdeel van onze taak. Dus het is
volstrekt logisch dat dat gebeurt. Voorzitter, ik denk dat ik toch de
toelichting, die de heer Wijnen nog heeft gegeven, van commentaar heb
voorzien en ik sluit me graag aan bij de opmerking van de heer Den
Braber, dat het toe te juichen zou zijn als het begrip geleidelijkheid
door de voltallige raad in die zin zou worden uitgelegd. Dat de bijge
stelde groeiklasse 4 al voldoende, op dit moment, wordt ervaren als een
beperking. Een beperking die we kennelijk op termijn unaniem wel voor
staan, waar we unaniem toch naar toe willen gaan werken in het te ont
wikkelen beleid en die kennelijk met uitzondering van de zijde van de
fractie van het CDA op dit moment ook zo uitgelegd zou worden.
De VOORZITTER: Ik had ook de intentie om te onderschrijven dat eenstem
migheid van onze reactie op dit moment eigenlijk reuze belangrijk is en
ik heb gepoogd om eigenlijk de elementen van de opstelling van het CDA,
de grootste fractie in deze raad, te verbinden met de opvatting die ik
ook bij de anderen heb geproefd. Mag ik eens polsen of in de formulering
die ik hier voor me heb liggen wellicht ook het CDA zich kan herkennen.
Als wij zouden uitspreken het volgende, dat we thans niet abrupt naar
groeiklasse 3 zouden moeten, dat handhaving in groeiklasse 4 deel uit
maakt van het huidige beleid en dat dat al een verandering betekent, dat
we daarom pleiten voor die handhaving in 4, maar dat we bereid zijn om
bij een volgende evaluatie in het begin van de negentiger jaren een in
deling in groeiklasse 3 wel te aanvaarden en er geleidelijk nu al naar
toe te groeien op die manier, dat we in de jaren '90-'95 het niveau be
reiken van uitsluitend voor de eigen bevolking te bouwen. Heb ik dan
recht gedaan aan de opvattingen die er bij het CDA verwoord worden
De heer WIJNEN: Thans niet abrupt, dat is conform aan wat ik gezegd heb.
Handhaving in groeiklasse 4
De VOORZITTER: Nee, handhaving in groeiklasse 4 maakt deel uit van het
huidige beleid en het betekent in die opzet al een verandering. Vandaar
dat we nu pleiten voor handhaving in groeiklasse 4, maar dat we bereid
zijn om bij een volgende evaluatie in het begin van de negentiger jaren,