-13- met de investeringen die wij in onze groeiklasse 4-functie gedaan heb ben. Dat wij daardoor niet de kans krijgen om dat draagvlak te vinden voor onze voorzieningen die wij de laatste jaren gerealiseerd hebben, die daarvoor nodig is en het maakt ook investeringen die wij in de sfeer van de ruimtelijke ordening gedaan hebben, met behulp van de landelijke overheid met name, dat maakt het toch vrij dubieuze inves teringen, wanneer wij nu zo hard achteruit hollen om die investeringen op te vullen en weer terug te verdienen. Bovendien, voorzitter, af spraak is afspraak. Dat is een van de beleidslijnen die minister Winsemius in zijn structuurschets stedelijke gebieden van september 1983 ook heeft opgenomen. Daarin wil hij dus afspraken die in eerdere ruimtelijke ordeningsnota's opgenomen zijn, die wil hij niet zonder meer teniet doen en ik vind dat wij van G.S. eigenlijk dezelfde be leidslijn mogen vragen. Derhalve kunnen wij ons vinden in het voorstel van het college om te pleiten voor handhaving in groeiklasse 4 op dit moment. Nogmaals, een terugstappen in de tijd, dus over een jaar of 5 a 6, dat is voor ons alleszins bespreekbaar, maar op dit moment gaat dat veel te hard. Met name ook omdat die mogelijkheden dus naar be neden bijgesteld worden en dat is dubbelop. Wat ook de uitkomst moge zijn, voorzitter, groeiklasse 4 of groeiklasse 3, wij vinden wel dat wij aan de hand van het streekplan zoals het vastgesteld gaat worden, ons eens moeten bezinnen op wat wij in de sfeer van de ruimtelijke ordening de komende periode en dan op lange termijn gerekend, moeten gaan doen, want we hebben nogal wat grond in voorraad liggen. We heb ben min of meer het oog laten vallen op een uitbreiding van al die gronden en zo en het lijkt ons verstandig om voor dat wij daar stappen toe ondernemer om eerst maar eens te kijken wat de mogelijkheden zijn in het kader van het streekplan. De heer WIJNEN: Ja, mijnheer de voorzitter, in dit voorstel wordt een reactie gevraagd over een schets van de toekomstige ontwikkeling van onze gemeente binnen het streekplan van West-Brabant. De raad heeft zich daarover wel eens eerder uitgesproken. In de periode dat ik in de raad zat was dat in de raadsvergadering van mei 1979. Toen heeft de raad een motie aangenomen. De strekking van de motie waarbij eigen lijk eenzelfde soort problematiek speelde als op de dag van vandaag, die was toen als volgt: Oudenbosch heeft van oudsher een subregionale functie vervuld op het gebied van onderwijs, industrie en gezondheids zorg. Deze functie dient te worden gehandhaafd binnen de stadsregio Roosendaal, loskoppeling van Roosendaal en indeling in groeiklasse 3, dat wordt daarin onaanvaardbaar genoemd. De motie richtte zich toen vooral tegen een grote aandacht die de stadsregio's zouden dienen te krijgen bij het opvangen van bevokingsaanwas en van de overloop vanuit de Randstad. Als reactie hierop hebben G.S. uiteindelijk voorgesteld Oudenbosch niet in groeiklasse 3, maar in groeiklasse 4 in te delen. Zou de groei van de bevolking met 25% niet meer dan de natuurlijke aanwas zou kunnen toenemen. Uiteindelijk bleef wel de ontkoppeling van de stadsregio Roosendaal van kracht. Inmiddels zijn we weer bijna 6 jaar verder en bij een evaluatie vragen G.S. zich af wat heeft Oudenbosch nu gedaan met de mogelijkheden. Zij constateren dat de wo ningbouw niet is ontwikkeld overeenkomstig de mogelijkheden. Terecht zegt u dat dat een probleem is van algemene aard, maar daarbij moet toch wel opgemerkt worden dat eerdere plaatsing in groeiklasse 4 voor al verband hield met het opvangen van de overloop en dat hield dan weer verband met de railverbinding die Oudenbosch ter beschikking had. Alhoewel na 1979 de overloop vanuit de Randstad sterk is teruggelopen.

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1985 | | pagina 108