-31- De heer VAN OOSTERHOUT: Ik weet niet voorzitter of het advies van het MWB al binnen is. In heb in de commissievergadering in antwoord aan de heer Wijnen geschetst dat er problemen waren op dat moment. Zodra het advies binnen is, want dat is gevraagd, die vraag is daar gesteld en dan denk ik dat het geen probleem is om u dat advies ook inderdaad ter inzage te leggen. Ik zou het op deze wijze met u willen afspreken. Ten aanzien van het tweede punt, de brief die de medezeggenschapsraad in eerste in stantie, of de medezeggenschapscommissie sorry, gestuurd heeft aan B. en W. Daarvan heb ik melding gemaakt in de commissie van 2 oktober. In de commissievergadering van 10 oktober ben ik daarop teruggekomen. Ik vond dat en ik vind dat er een relatie is tussen het college en de mede zeggenschapscommissie. In eerste instantie vind ik ook dat daarom de pro blemen die er eventueel rijzen in die relatie moeten worden opgelost en dat moet de raad op dat moment geen zorg zijn, behalve als het ons niet lukt om met de commissie tot een vergelijk te komen. Inmiddels kan ik stellen dat de problemen inderdaad in de relatie medezeggenschapscommissie en B. en W. medezeggenschapscommissie en diensthoofd is opgelost en ik denk dat daarmee ook het probleem uit de wereld is en ik denk dat even, waar de heer Wijnen gelijk in heeft, dat als er drastische verstoring is in de relatie tussen enerzijds de commissie en anderzijds B. en W. of diensthoofd, dat dan uiteindelijk de raad ingelicht kan worden, maar dat was in deze zeker niet het geval. Ik heb u dat toen proberen uit te leggen en nu weer en ik hoop dat ik er in slaag om hem te overtuigen dat het op deze wijze juist handelen is. De VOORZITTER: Wethouder, principieel is het misschien wel zo dat er een relatie is tussen de medezeggenschapscommissie en het college, of eigen lijk het diensthoofd, maar de medezeggenschapscommissie publiceert zijn verslagen zodanig dat iedereen ze kan lezen. Verzet er zich iets tegen om die brief ter kennis te brengen van de commissie A.B.Z. De heer VAN OOSTERHOUT: Nee, in principe inhoudelijk gezien niet. Ik denk dat het alleen in de situatie nu gaat om een verstoring in de relatie, waarbij zaken aan de orde zijn die normaliter niet in die verslagen aan de orde komen als ze inhoudelijk omtrent de uitvoering van regels aan de orde zijn. Ik vind ook dat er nu helemaal geen probleem is, maar ik vind wel dat we de gelegenheid moeten hebben om zaken in eigen huis op te lossen. Dat hebben we ook gedaan en in zoverre was er ook geen aanlei ding om daar in eerste instantie de commissie mee op te zadelen. Als u zegt van ja, de verslagen worden ter inzage gelegd, ja, dan is het ook geen punt. Ik denk dat het inderdaad zo is. De heer WIJNEN: Ik wil wijzen naar afspraken die op de procedure die we afgesproken hebben bij de uitvoering van het automatiseringsplan, dat daar duidelijke invloed van de medezeggenschapscommissie is overeengeko men. Dan worden wij ingeschakeld en dan mogen wij de brief niet zien. De VOORZITTER: Uw bezwaren zijn duidelijk. U wordt de gelegenheid geboden om het ter inzage te krijgen. De heer WIJNEN: En dat geldt dus in het vervolg voor elke brief die de medezeggenschapscommissie nadat hij binnenkomt, kan de raad daarvan een afschrift krijgen Dat is geen geheim. De VOORZITTER: Die vraag zullen we op uw verzoek in het college van B. en W. aan de orde stellen en daar zullen we u over berichten. Dat hangt toch samen met de relatie die er is en er zijn een aantal taken opgedra gen aan B. en W. en ik denk dat op zich genomen die taken dan door B. en W. gedaan moeten worden en u ziet erop toe dat de taken van B. en W. goed gedaan worden. De heer WIJNEN: Inderdaad en dan moeten wij die brief zien.

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1984 | | pagina 120