-17- De heer DU PONT: Ja, ik heb in eerste instantie over dit voorstel niets ge zegd omdat mijn fractie er eigenlijk geen behoefte aan had omdat ze duide lijk vond dat de voorbereiding van dit stuk meerdere malen in de commissie duidelijk aan de orde is geweest. Bovendien is de afspraak die indertijd bij het vaststellen van het globale plan gemaakt is duidelijk geweest dat, ondanks dat er een uitwerkingsbevoegdheid voor B. en W. was, de raad via de commissie in de uitwerking gekend zou worden en wij vonden dat daar in voldoende mate gehoor aan was gegeven in de voorbereiding. Meerdere malen is er in de commissie over deze zaak gesproken en daarom verbaast het mij zeer, moet ik eerlijk zeggen, ik heb dat ook in de commissie gezegd, dat men daar nu op terugkomt. In de commissie zijn de uitgangspunten voor de verdichting van lob B aan de orde geweest. Vervolgens in een volgende vergadering is een structuurschets met het telmodel uitdrukkelijk aan de orde geweest waarin uitvoerig met elkaar van gedachten is gewisseld over de hele invulling van lob B. Daarna is nog een keer gesproken in de commissie over de wijzigingen die in het ambtelijk overleg met de P.P.D. aan de orde waren geweest, waarbij toen ook duidelijk gesproken is over het verplaatsen van het dienstencentrum van de situering tussen lob B en C naar de situering tussen lob A en B. Dan vraag ik me toch in goede gemoeden af waarom er dan nu op deze manier op teruggekomen moet worden en waarom dat je dan zaken in de commissie aan de orde stelt. Daar is dus in de commissie volledig door iedereen op de stukken kunnen ingaan;ook van de zijde van degenen die nu zeggen dat die zaken in de raad ter discussie moeten komen. Nou dan kan men dat beter vooraf zeggen want dan is het zinloos om daar uren in de commissie over te gaan zitten praten. Ik ben het met de heer Wijnen eens dat hij zegt dat het plan door de raad moet worden vastgesteld, maar ik dacht dat het een goede zaak was dat het op deze manier in de commissie voorbereid werd en wij hebben geen enkele moeite met dit voorstel. De heer RENNINGS: Ja, voorzitter, mogelijk omdat het college die cijfers niet paraat heeft zou ik toch willen vertellen waarom we bouwen. Ik heb als raads lid het jaarverslag 1983 van de Stichting Woningbouw St. Bernardus gekregen. Ik neem niet aan dat ik het enige raadslid ben die dit stuk heeft gekregen. Dan bouwen we naar de stand per 31 december 1983 voor 39^ Oudenbossche woningzoekenden, voor 239 mensen uit Oud en Nieuw Gastel, voor 235 uit Hoeven en voor 60 uit Standdaarbuiten. Als ik nou rekening hou met de mensen die weigeren, want dat kan ik ook in dat jaarverslag lezen en ik neem dat eens ruim met 25% dan bouwen we voor 750 woningzoekenden en natuurlijk bouwen we niet alleen voor Oudenbosschenaren. Als de raad dat uitspreekt dan had de raad 2 jaar geleden bij het streekplan niet zo unaniem moeten ijveren voor een streekfunctie. Als de raad dat vindt moet ze geen winkel centrum maken. Als de raad dat vindt moet ze haar mond houden over onze schoolvoorzieningen. Die schoolvoorzieningen zijn er voor de streek en iedereen weet dat er in Standdaarbuiten en in Hoeven en in Oud en Nieuw Gastel aanzienlijk minder gebouwd kan worden en mag worden omdat de wat grotere kernen meer woningen moeten hebben. Dus ik denk dat we de wereld op zijn kop zetten wanneer we zouden suggereren dat we alleen bouwen voor Oudenbosschenaren De heer KLIJS: Ja, voorzitter, ik heb er behoefte aan om nog enige aanvulling te geven. Temeer nu er wat duidelijker over het werk van de commissie ge sproken wordt, waarvan ik zelf deel uitmaak. Als de heer Du Pont er op wil wijzen, en terecht, dat er in de commissievergaderingen meerdere malen over de invulling van deze plannen gesproken is dan wil ik hem er tegelijkertijd ook op wijzen dat althans zeker wat mij betreft ook bij herhaling er op gewezen is om te voorkomen de situatie waarin we nu duidelijk verkeren. Ik heb er bij herhaling op gewezen dat het van belang is dat de raad zich ook met de verdere invulling tijdig uitspreekt hoe dat de verlangens liggen. En daar schort het hier aan. De heer DEN BRABER: Ja, mijnheer de voorzitter, een korte reactie onzer-

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1984 | | pagina 77