-12-
initiatief mogelijk te maken.
Ten aanzien van uw antwoord inzake de kosten van het openbaar kleuter en lager
onderwijs zouden wij gaarne nog het volgende willen opmerken. In het afde-
lingsonderzoek hebben wij gesteld dat wij het bijzonder belangrijk vinden dat
nu de kosten van het openbaar onderwijs bepalend zijn voor de vaststelling
van het bedrag per leerling, deze kosten op een zo juist mogelijke wijze
moeten worden vastgesteld. Het verheugt ons daarom dat een nadere verduide
lijking van de cijfers en een bijstelling door u is gegeven. Toch hebben wij
naar aanleiding van uw antwoord nog wel wat opmerkingen en vragen. Het be
vreemdt ons dat door het werkvoorzieningsschap voor het bijzonder onderwijs
3i75 per leerling in rekening wordt gebracht voor de concierge, terwijl
het openbaar onderwijs deze functionaris gratis krijgt. Wij zouden u willen
verzoeken een en ander bij het schap aan de orde te 6tellen.
Met uw opmerking ten aanzien ven de storting in het onderhoudsfonds kunnen
wij instemmen. Evenzo met uw opmerking over de financiële gelijkstelling.
Wat gesteld wordt ten aanzien van de storting in het onderhoudsfonds kan
ons inziens eveneens gesteld worden voor de kosten van het tuinonderhoud.
Dat er scholen zijn die deze kosten niet hebben doet ons inziens niet ter
zake. Immers de kosten van de openbare school moeten worden vastgesteld.
De kosten van de scholen zijn wel op meer punten niet met elkaar vergelijk
baar, maar dit is niet van belang. Het enige wat moet gebeuren is een juiste
vaststelling van de kosten van het openbaar onderwijs en daarbij hoort ook
het tuinonderhoud. Gaarne vernemen wij een nadere reactie van u hierop.
De door u opgevoerde kosten toezicht gemeentewerken lijken ons niet reëel.
Tien uur op jaarbasis is gelet op de te verrichten werkzaamheden niet reëel.
Waar wij in de afdeling voor hebben gepleit en waarvoor wij hier nogmaals
pleiten is, dat de kosten van het openbaar onderwijs zo juist mogelijk
worden vastgesteld en dat daarbij in het bijzonder onderwijs een zo goed
mogelijk inzicht in deze cijfers wordt verschaft, üw antwoord terzake de
in de afdeling gestelde vraeg over de geplande welzijnsekkommodaties vinden
wij uitermate voorzichtig. In zekere zin is deze benadering verklaarbaar.
In de sportsector is daarentegen nadrukkelijk om akkommodatievoorzieningen
gevraagd door verenigingen als de M.H.C.O. en de Atletiekvereniging Ouden
bosch '83. Verenigingen die niet of nauwelijks akkommodaties hebben.
Met name de hockeyclub benadrukt het tekort aan velden nog eens. Wij zouden
willen pleiten voor hulp van de gemeente ten laste van de akkommodatiepot
voor deze twee verenigingen. Er is nog een andere reden voor de beleids
bijstelling. Voor het tweede aaneengesloten jaar blijft een beroep op de post
onvoorzien welzijn uit. In tegenstelling tot de andere sectoren van het
welzijnsterrein dienen zich in de sport wel nieuwe aktiviteiten aan.
Tot zover onze bijdrage aan de algemene beschouwingen. Wij wachten de
reacties van het college en van de andere fracties met belangstelling af.
De heer DE HOOG: Mijnheer de voorzitter, dames en heren. Wij zijn met déze
raad en dit college nu ruim een jaar onderweg. In deze raadsperiode is nog
twee jaar te gaan. Deze beschouwing geeft mij de gelegenheid terug te zien
en daarnaast ook wat aan bespiegelingen over de toekomst te doen.
De overheidssector is in de afgelopen decennia zeer sterk gegroeid. Deze
sterke groei heeft tot verstarring geleid* De overheid is niet of nauwelijks
meer in staat om een slagvaardig antwoord te geven op de huidige problemen.
Naast de financieel-economische problemen, onder andere tot uitdrukking komend
in een gigantische werkloosheid en verlies aan koopkracht, doen zich tal
van maatschappelijke vraagstukken voor. Erosie van normen en waarden is aan
de orde van de dag. Met name van gemeenten wordt veel energie en inventiviteit
geëist en dat in een periode waarin sprake is van een teruglopende financiële
ruimte. Het regent bezuinigingsmaatregelen van het rijk. Bovendien dreigen
in het ksder van de decentralisatie nieuwe taken op de gemeente af te komen
die niet vergezeld gaan van een hierop afgestemde geldstroom. De gemeenten hebben
geen of onvoldoende mogelijkheid hun eigen inkomsten zodanig te verruimen
dat de van bovenaf opgelegde bezuinigingen kunnen worden gecompenseerd. Dit