die we dit jaar hebben gekend, dat dat achterwege blijft. Dat we dat punt op
die grond niet hoeven te wijzigen.
De heer DEN BRABER: Een paar korte reacties voorzitter. Het idee van de wethouder
om die realisering van die overlegplatforms met culturele minderheden, sport
en nog andere zaken om dat via de welzijnscommissie die er nu dus aan gaat komen,
te regelen, dat spreekt ons erg aan. Dat lijkt ons een goed idee. Er is door
mevrouw Kniep en mijnheer De Hoog wat zorg uitgesproken over het woord zorg en
educatie en recreatie. Ik ben het toch wel met de wethouder eens dat we ons bij
voorkeur tot deze termen moeten beperken. Ze zijn ontleend aan de kaderwet
specifiek welzijn. Iedereen spreekt daar over deze drie zaken en hoe je het ook
draait of keert peuterspeelzalen of buitenlanders het valt er allemaal onder.
Anders ga je daar een hele waslijst van maken. Dat maakt het ook niet overzichte
lijker. Ik had vergeten in eerste instantie, daarom zat ik nu zo te wippen om
als eerste te mogen, om lid 2 van artikel 1 nog eens te attaqueren. Er staat
dat vanuit B. en W. een lid wordt aangewezen die voorzitter van de commissie
zal zijn. Daar heb ik vrede mee voorzitter. Er staat niet bij wie er plaats
vervangend voorzitter is, want ik kan me op een gegeven moment voorstellen dat
de voorzitter van deze commissie of ziek of met vakantie of wat dan ook is. Te
doen gebruikelijk was het, ik denk, maar dat weet ik niet zeker, dat er dan een
ander lid vanuit het college zo'n vergadering voorzat en ik ben daar niet voor.
Ik stel voor om lid 2 aan te vullen in de zin van: "De commissie benoemt uit
zijn of haar midden" - ik weet dat nooit - "een plaatsvervangend voorzitter".
Dus dat over lid 2 van artikel 1. Ja, die bepalingen, het lijkt mij toch logisch
voorzitter dat er dan op korte termijn een volgende vergadering wordt uitge
schreven die dus inderdaad bevoegd is om besluiten te nemen ongeacht het aantal
leden, maar ik kan me voorstellen dat we dit punt meenemen naar de discussie
rondom de structuurverordening, want ik denk dat dat niet specifiek voor deze
commissie geregeld zou moeten zijn, maar dat dat bij alle commissies thuishoort.
Ja, over die zittingsperiode van de niet-raadsleden. U hebt goede hoop dat het
volgende keer sneller kan. Die hoop heb ik ook best, maar ik kan me voorstellen
dat er over vier jaar andere rakkers zitten die het dan zonodig weer eens een
keer om moeten spitten en dan zitten we er weer mee, dus ik wil toch op dit
moment wel voorstellen om die zittingsperiode van de niet-raadsleden te laten
duren tot het moment dat hun opvolgers zijn aangewezen.
Mevrouw KNIEP-KÖHNKE: Ja, mijnheer de voorzitter, ik wil graag met de wethouder
meegaan om er voor te zorgen dat dan maar zorg te laten zijn en ik kan me ook
aansluiten bij zijn voorstel na ons gehoord te hebben om geen plaatsvervangende
leden te doen.
De heer RENNINGS: Een korte opmerking voorzitter. Ik geef ruiterlijk toe, ik
had dat bij de voorbereiding niet gezien, maar de argumenten van Den Braber om
toch als een vergadering niet kan worden uitgeschreven of niet kan worden ge
houden omdat het quorum niet gehaald wordt, dan denk ik toch dat je in situaties
kunt komen op het brede welzijnsterrein dat het zeer wenselijk is dat het
college advies heeft op vrij korte termijn. Dan ga ik op voorhand niet uiten
dat er mensen zijn die dat commissiewerk willen traineren. Nee, gewoon gegeven
de omstandigheden in een vakantieperiode dat het nodig is om een commissieverga
dering te beleggen en ik denk dat je je moet bedenken om die mogelijkheid te
onthouden om als het quorumniet gehaald is je moet spoedshalve op korte termijn
een nieuwe vergadering beleggen waarin wederom het quorum niet is dat je daar
dan niet legitiem gebruik van kunjtmaken. Ik vind het eigenlijk een beetje jammer
dat Den Braber zijn nuttige suggestie in eerste termijn nu ineens intrekt.
De heer DE HOOG: Een paar korte reacties. Het specifiek welzijn dat staat in
derdaad voor de termen die hier gebruikt worden, maar ik bestrijd de opvatting
dat daar de sport, althans de georganiseerde sport onder zou vallen. Wel de
recreatieve sport. Dus ik denk dat in de richting van de sport althens voor een
deel duidelijkheid geschapen moet worden over de georganiseerde sport, dat be
doeld is te vallen onder deze regeling. Even
terugkomend op artikel 2. Ik vind dat, "voor zover mogelijk'J dat stukje
wat vanuit het negatieve geformuleerd. Het is wel niet zo bedoeld,
maar ik heb wel een voorstel om het wat positiever te formuleren, waarbij de
drie woorden vervangen zouden kunnen worden door twee, dat is nog een be-