-6- Nou dat verwacht ik niet. Of gaan we de regeling aanpassen zodra dat er een mogelijkheid bestaat dat we de situatie daar ter plekke meer in de hand houden. Ik meen uit de stukken van bouw- en woningtoezicht te lezen dat men dat ook wel overweegt. Een belangrijk argument voor ons is dan niet zozeer de bureaucratie wat de heer De Hoog zo scherp naar voren schuift als wel het regelen van de rechten van de naburige bewoners. Juist het optrekken van vrij hoge achter in de tuin staande hokken kan consequenties hebben voor de schaduw en allerlei andere zaken die tot last zijn van omwonenden en daarvoor maken we dacht ik de bestemmingsplannen niet, om de mensen te pesten, maar om ze te beschermen. Uit dat oogpunt zou ik toch willen voorstellen om te kijken of er een regeling te treffen is die beide gezichtspunten tegemoet komt. De heer VAN EIJKEEEN: Ja, voorzitter, dat wat de heren Wijnen en De Hoog naar voren hebben gebracht, dat had ik zelf kunnen zeggen. Ik heb het ook vaak gezegd, vanuit de positie die ik in die commissie innam. Het is niet de eerste keer dat we met alles wat hier gezegd is geconfronteerd zijn geworden. Rechtsongelijkheid speelt regelmatig omdat met name in de wat oudere plannen zich al bouwsels hebben ontwikkeld op een, laten we maar zeggen spontane wijze, die strijdig zijn met de bestemmingsvoorschriften en als er dan iemand komt die dat op een hele fatsoenlijke manier keurig aanvraagt dan kun je formeel niet anders dan weigeren en dat geeft inderdaad bij de betreffende een uiterst ongemakkelijk gevoel, want bij de buurman staat het er al, soms heeft hij er zelf nog aan meegewerkt. Ik heb in het college daar al wel een opmerking over laten vallen, maar wij hebben daar nog geen discussie over gehad. Ik ben van mening dat met name in laten we zeggen in het nieuwste bestemmingsplan Albano dat we daar nog de mogelijkheid hebben om de vinger aan de pols te houden en ook op te treden. Ik denk dat het een stuk moeilijker ligt in de oudere bestemmingsplannen, waar zich een hoop spontaan ontwikkeld heeft om daar alsnog drastisch tot afbraak over te gaan. Dat hoeft ook niet denk ik en dan kom ik terecht bij wat met name de heer De Hoog opmerkte. Er is in dertig jaar tijd natuurlijk wel wat veranderd. Ik heb in de vorige raadsperiode zelf ook naar voren gebracht dat de vrije tijd een wat ander begrip is geworden in de loop van de jaren en dat we eens zouden moeten kijken bij het bijstellen van bestemmingsvoorschriften of we daar niet wat meer bij zouden moeten aansluiten, bij de behoefte van vandaag de dag. Nou het bestemmings plan waar het hier om gaat daar is een aanzet gegeven tot herziening van de voorschriften. Of die zover gaan dat daar ook de goothoogte van een dergelijke omvang van 3«50 m zal worden toegestaan, dat kan ik op dit moment nog niet voor zien. In ieder geval worden de mogelijkheden ruimer. Dat ligt in de lijn van de verwachting. Dus het enige wat mij op dit moment juist lijkt dat is om te besluiten conform het voorstel, dus op strikt formele wijze en enig geduld vragen van de betreffende heer Den Braber. Ik verwacht dat in het herziene bestemmingsplan veel meer ruimte gaat komen om dergelijke verzoeken redelijk te kunnen honoreren. Redelijk dat slaat dan op het feit dat het ook een zekere bescherming inhoudt voor met name de omwonenden, want de situatie ter plaatse waar het hier om gaat ik denk dat we best van harte kunnen pleiten om de betreffende man tegemoet te komen. De situatie is daar ook zo dat als je op dergelijke hoogtes gaat komen dat je wat schaduwwerking betreft enorme consequenties krijgt voor de direkt omwonenden en die daar nu nog niet over klagen, maar het is best te voorzien dat dat wel gaat gebeuren, dat je ze nadeel gaat berokkenen. Het voorstel van de heer De Hoog om op dit moment een voorbereidingsbesluit te nemen zou ik ernstig ontraden omdat de eerste aanzet gegeven is om te komen tot een herziening van de bestemmingsvoorschriften. De heer DE HOOG: Mag ik de wethouder vragen op welke termijn hij denkt dat het bestemmingsplan herzien is opdat in de richting van de aanvrager toch wat meer duidelijkheid komt, want al met al denk ik dat die onbevredigende situatie, dat onbevredigende gevoel bij hem zal blijven en ook mogelijk tot illegale aktie van de kant van de burger aanleiding zal geven. Ik denk dat wij als bestuur dat als laatste zullen moeten voorkomen. De VOORZITTER: Mijnheer Wijnen kunt u zich verenigen met het voorstel van de wet houder De heer WIJNEN: Jazeker. De heer VAN EIJKEREN: Ik kan op dit moment geen exacte termijn noemen. Ik wil

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1982 | | pagina 46