-> hebben de ontwikkeling van de genoemde gemeenten sterk ondersteund en hebben het oorspronkelijk in de lift zittend Oudenbosch als eerste laten vallen. Waar be kwame bestuurders voorheen zo intensief aktief zijn geweest en niet het gewenste resultaat hebben kunnen boeken, kan ik mij niet voorstellen dat de aanstelling van een derde wethouder op dit terrein plotseling nieuwe perspectieven zou openen. De concept-brief verder lezend wordt zowaar het bestemmingsplan voor de Kom als een extra bestuurlijk' aandachtspunt genoemd, alsof zoiets voor Oudenbosch een extra belasting zou betekenen. Iedere gemeente dient zo'n plan te hebben. Als dit college het Komplan als extra taakverzwarend ervaart, dan zou het zich toch ge lukkig moeten prijzen, dat de grote klus, de her-inrichting van het centrum door het vorige college, 1 burgemeester en maar 2 wethouders, vlot is uitgevoerd. Het bewijst mij alleen, dat het college er niet in is geslaagd werkelijk steek houdende argumenten aan te voeren. Een schoolvoorbeeld hiervan is de aantekening in de brief, dat de verkeersonveiligheid in de omgeving van de scholen extra bestuurlijke aandacht vergt. Is het misschien de bedoeling om de derde wethouder ook als verkeersagent het veld in te sturen Voorts voorzitter, het vaststellen dat er tussen de wethoudersfuncties van nagenoeg gelijke gemeenten verschillen bestaan, bewijst nog niet dat daarom de taken voor de Oudenbossche wethouders zwaarder zijn. Een loze kreet dus. Een grondig onderzoek daarnaar zou alleen maar vaststellen dat vrijwel iedere gemeente haar eigen specifieke aandachts punten kent.Wat betreft het kunnen functioneren van de burgemeester in neven functies is het C.D.A. van mening dat hij op de eerste plaats burgemeester is met een full-time-functie in het college. Bij het aanvaarden van nevenfuncties zal hij er rekening mee moeten houden dat daardoor zijn functioneren als burgemeester niet in gevaar komt. Tot heden heeft het C.D.A. daar geen klachten over en het heeft er ook alle vertrouwen in dat die er ook niet zullen komen. De kwestie wel of geen nevenfuncties van de burgemeester mag echter geen aan leiding zijn voor het aanstellen van een derde wethouder. Niettemin mag de burgemeester er op rekenen dat ook de wethouders een redelijk deel van de ge meentelijke taak op zich nemen. Alvorens, voorzitter, ik verder in ga op de oorzaken van de ontstane situatie, hecht het C.D.A. er waarde aan te verklaren, dat de beide heren wethouders om persoonlijke redenen geen antipatie te verwachten hebben. Het C.D.A. is voorts van mening dat het intellectuele niveau een waarborg zou kunnen zijn voor het goed functioneren in het college. Voorzitter, wat het C.D.A. in hoge mate irriteert is het feit dat het C.D.A., zijnde veruit de grootste fractie, geen wethouder heeft omdat de andere raadsleden, waaronder ook de beide heren wethouders, de C.D.A.-kandidaat wel om persoonlijke gronden hebben afge wezen. Dat is overduidelijk gebleken, toen de C.D.A.-kandidaat ter oplossing van het probleem dat én de C.D.A.-kandidaat én de P.v.d.A.-kandidaat in waren voor de zogenaamde harde portefeuille, tenslotte zich bereid verklaarde de zachte sector voor zijn rekening te nemen. De huidige P.v.d.A.-wethouder was niet be reid met de door het C.D.A. voorgestelde kandidaat in het college zitting te nemen. Daar is de basis gelegd voor het probleem waarvoor het huidige college zich meent geplaatst te zien. Het zoeken naar een gezonde oplossing, steunend op de verkiezingsuitslag moest plotseling plaats maken voor politiek gedram. Het C.D.A., de grootste fractie met de meeste rechten, had men niet meer nodig. Verder overleg met het C.D.A. om uit de impasse te geraken, kwam niet aan de orde. De anti-C.D.A.-figuren roken hun kans en hadden er voor over om hun eerder sterk verdedigde principes te laten vallen. Want voorzitter, in het stadium dat alle partijen het er nog over eens waren dat het C.D.A. en de P.v.d.A. een wethouder zouden leveren kwam u tijdens de voorbereidende besprekingen over de portefeuille-verdeling, overigens geheel vrijblijvend, met het voorstel de aanstelling van een 3« wethouder bij de overwegingen te betrekken. Er werd weinig overwogen en alle fracties waren het er snel over eens dat men daar niet aan kon denken. Men vond het in een tijd dat een bezuinigingsplanning aan de orde is onverkoopbaar aan de kiezers. Voorts was niemand van de raadsleden overtuigd van de noodzaak. Als er in een later stadium met goed onderbouwde argumenten kon worden aangetoond, dat de aanstelling van een 3e wethouder noodzakelijk was, achtte men het nog altijd tijd genoeg voor nader beraad, maar nu in elk geval niet. Aldus luidde de unanieme conclusie van alle fracties slechts een paar weken voor het omstreden besluit van 7 september 1982. Als men deze keiharde feiten onbe-

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1982 | | pagina 166