-11-
om toch ook weer aktiviteiten in diezelfde sfeer te bekostigen. Tenslotte
trof ik een zin aan over de duur van de formatieplaats. Het gaat hier over een
subsidie die wij voor drie jaar zouden gaan verstrekken en dat betekent feitelijk
dat degene die de formatieplaats inneemt denk ik van jaar tot jaar danwel een
driejarig contract zou krijgen. Ik vraag mij af of dat als we redeneren indachtig
de theorie gelijke monikken, gelijke kappen, of dat dan helemaal rechtvaardig is.
Ik denk dat als wij het zouden hebben over gemeente-ambtenaren, we praten er
hier niet over dat we een wat andere positie in zouden nemen. Ook dat is een vraag
in de richting van uw college.
Mevrouw DE RAAD-DILLEROP: Mijnheer de voorzitter, S.O.J.O. heeft in de jaren van
haar bestaan dacht ik toch wel getoond dat ze in een bepaalde behoefte voorziet.
Jammer is dat door het ontbreken van een beroepskracht toch een bepaald gedeelte
van die behoefte dat men daar niet aan kan voldoen. Die vrijwillige medewerkers
van S.O.J.O. hebben meer dan hun handen vol aan de aktiviteiten en in het
weekend zijn die toch altijd nog goed voor een kOO a 500 bezoekers. Door het
ontbreken van een beroepskracht kunnen diverse aktiviteiten geen doorgang vinden
zoals de kreatieve woensdagmiddagen, de filmmiddagen. Ook het open zijn tussen de
middag waar men buiten het weekend om toch altijd nog zo'n 1000 jongeren binnen
kreeg. Al die aktiviteiten kunnen geen doorgang vinden vanwege het ontbreken van
een beroepskracht.Ook kan een beroepskracht daadwerkelijk ondersteuning geven aan
de medewerkers en zo mogelijk een belangrijke rol spelen bij een intensiever
contact met de bezoekers en het uitbouwen van diverse aktiviteiten. Mijn fractie
kan dit voorstel dan ook ondersteunen hoewel wij wel graag zouden zien dat
hier een informatieplicht aan gekoppeld zou zijn die de raad informeert over de
voortgang van de aktiviteiten via het college van B. en W.
De heer DEN BRABER: Mijnheer de voorzitter, ik heb er geen behoefte aan om de
discussie die wij in juni hier al gehad hebben over deze zaak ten aanzien van
de taakomschrijving en zo hier nog eens een keer over te doen. Een paar opmerkingen
niettemin. De eerste over de financiering naar aanleiding van wat de heer De
Hoog daarover zei en het betrekken daarbij van de post onvoorzien van het so
ciaal cultureel werk. Ik verwijs hem graag naar de nota van aanbieding 1983
waarin staat aangegeven dat de post onvoorzien van het sociaal-cultureel werk
niet zozeer een post onvoorzien is als wel een restant-post tussen het subsidie
plafond en de voorlopig te ramen subsidies en ik acht het alleszins verantwoord
om het tekort dat er in de financiering, in de dekking zit om dat daaraan te
onttrekken. De informatieplicht van mevrouw De Raad, ik heb begrepen uit de
stukken dat in september volgend jaar de begeleidingsgroep in ieder geval zal
rapporteren naar ons toe en ik heb uit ervaring, dat weet ik gewoon, dat S.O.J.O.
ieder jaar trouw een jaarverslag indient, dus ik denk dat we daar de beroeps
kracht ook in tegen zullen komen. Een kritische opmerking wel over deze zaak,
dat gaat over de wijze waarop S.O.J.O. de beroepskracht zelf inmiddels al in het
oog heeft. Ik heb begrepen dat dat geen open sollicitatieprocedure is geweest en
ik moet daar toch wel een beetje tegen protesteren, in deze tijd waarin zoveel
mensen een baan zoeken. Het komt bij ons een beetje moeilijk over, de wijze
waarop dit gegaan is.
Mevrouw KNIEP-KÖHNKE: Ja, mijnheer de voorzitter, een paar kleine opmerkingen.
Wij zagen toch graag ook dat de jeugd- en jongerenwerker, die dus nu aangesteld
wordt een duidelijke taakomschrijving krijgt, dus een goede duidelijke taakom
schrijving zodat we niet weer in de fout zullen gaan zoals bij het vorige pre
advies, waar dat dus ook duidelijk naar voren kwam. Dan hadden wij graag dat die
drie jaar of dat eventueel mogelijk zou zijn van jaar tot jaar te bekijken.
De heer RENNINGS: Ja, voorzitter, een deel van het standpunt heb ik reeds gegeven
bij het vorige voorstel. Ik zal ten aanzien daarvan niet in herhaling vallen.
Ik zal er een opmerking over maken. Wij vinden dat de positie van S.O.J.O. ver
sterkt moet worden, met name de continuïteit daarvan. Met andere woorden eens
met het voorstel, we sluiten ons aan bij de opmerkingen in de raad die gemaakt
zijn dat je de taak van de kracht zou moeten verduidelijken. Ik denk dat we toch
wat geleerd moeten hebben van de afgelopen twee jaar, temeer omdat we ook ver
wachten dat deze kracht dingen aanzwengelt die niet zozeer op dit moment door
S.O.J.O. ter hand worden genomen. De taak van de begeleidingscommissie zou wat