-10-
dat uit die stukken, maar ook van de betrokkenen, want die heb ik daarmee ge
confronteerd en die hebben het mij bevestigd, dat in ieder geval de relatie
veel intensiever, veel intenser is geweest en dat we daarmee een flink stuk hebben
gewonnen.
Mevrouw DE RAAD-DILLEROP: Ja, mijnheer de voorzitter, mijn fractie kan akkoord
gaan met dit voorstel, mede ook omdat een belangrijke aanbeveling uit het
rapport een jeugd- en jongerenwerker op een andere manier toch ook aan bod komt.
De heer VAN OOSTERHOUT: Voorzitter, ik denk dat ik daar niet zo heel veel aan toe
hoef te voegen. De meerderheid van de sprekers, nee alle sprekers moet ik zeggen,
gaan akkoord met het voorstel en betuigen hun instemming met hetgeen neergelegd
is in het preadvies. Wellicht dat een paar opmerkingen noodzakelijk zijn naar de
heer Den Braber toe, die spreekt over het feit dat we de ambtelijke capaciteiten
moeten veilig stellen in verband met de aandacht die het jeugd- en jongerenprobleem
vanuit deze zijde zou moeten hebben. Ik denk dat dit niet het moment is dat we
daarover moeten discussiëren, over die ambtelijke capaciteit, of die er is of
niet is of veilig gesteld moet worden. Ik denk dat het in een ander verband heel
nuttig is om daar een keer op terug te komen. Dat wil ik wel doen. Ten aanzien
van zijn vraag om er nadrukkelijk op toe te zien dat er ten aanzien van werkloze
jongeren en buitenlandse jongeren dets is terug te vinden in de werkplannen van
de betreffende instellingen straks dat dat, ja, ik wil daarvan zeggen dat wij
er op zullen toezien dat dat gebeurt. Verder was hij akkoord, mevrouw Kniep was
akkoord. Mijnheer Rennings heeft eigenlijk ook zijn volledige instemming betuigd.
Bedankt voor het compliment zou ik nog willen zeggen en mevrouw De Raad was ook
akkoord met het voorstel. Ik zou er niets aan toe willen voegen in dit stadium.
De VOORZITTER: Mag ik concluderen dat het niet waarschijnlijk is dat de raad be
hoefte heeft aan een reactie in tweede instantie.
Zonder hoofdelijke stemming wordt dit voorstel aangenomen.
11.1. Voorstel tot goedkeuring van een formatieplaats jeugd- en jongerenwerk bij
de Stichting Open Jongerenwerk Oudenbosch.
De heer DE HOOG: Voorzitter, ook ik denk, maar dat is dan gevoelsmatig, dat het
jeugd- en jongerenwerk in Oudenbosch wat onderbedeeld is. Ik moet eerlijk zeggen
als ik de stukken zorgvuldig gelezen heb, dat ik niet tot de conclusie kon komen.
Ik vond de argumentatie in het voorstel toch wat,laat ik zeggen wat beperkt, maar
ik heb gevoelsmatig de indruk dat er inderdaad niet van een probleem maar dan
wel van een zekere mate van aandacht voor de jeugd en jongeren plaats moet zijn.
Dus in die zin kan ik het voorstel van het college onderschrijven, zij het dat ik
de argumentatie niet erg sterk vind. Het tweede punt waar ik uw aandacht op wil
vestigen is dat de taakomschrijving voor die jeugd- en jongerenwerker vrij be
perkt is. Kijk we gaan toch een niet onaanzienlijke hoeveelheid geld stoppen
in dit werk en dan denk ik dat tegenover die niet onaanzienlijke som er strikt
een richtinggevend programma noödzakelijk is en ik bespeur daar toch nogal wat ruim
te in. Ik had daar graag een reactie van uw college op. Een derde punt waar ik
de aandacht op wil vestigen is de financiering. Ik heb gezien dat een deel van de
kosten van de jeugd- en jongerenwerker worden bekostigd uit het programma spe
cifiek welzijn, door het wegvallen van de subsidiëring ven het jeugd- en jongeren
project een soort broekzak-vestzak-methode, maar ik heb ook gezien dat een deel
van de structurele middelen ten laste komt van de post onvoorzien. Nou ken ik
maar één terminologie post onvoorzien en ik denk dat binnen die terminologie dit
niet past. Ik zie dat niet in onvoorzien, het is nu voorzien, maar mogelijkerwijs
kan de wethouder een nadere explicatie geven over het meervoudige gebruik van het
woord onvoorzien. Een volgende opmerking die heeft ook een financieel karakter.
Ja het is toch een aardig bedrag. Toen ik dit zo zat te lezen dacht ik ja, dat
jeugd- en jongerenwerk doen we voor Oudenbosch, maar ongetwijfeld zullen er ook
jongeren gebruik maken van de randgemeenten. De vraag is of het niet te overwegen
valt om ook die randgemeenten een mogelijke donatie te vragen. Een volgende op
merking die hier bij aansluit is als we dan geen succes hebben bij gemeenten, want
die zitten natuurlijk in grote problemen, gelijke problemen als wij, maar er zijn
ook nog gebruikers, jongeren en de vraag is eigenlijk of in die sfeer een kleine
bijdrage kan worden gevraagd waardoor wij als gemeente ook wat meer middelen krijgen