-9- Op het door mij gestelde heb ik voldoende antwoord gekregen. Op één punt echter had ik van uw college een andere benadering verwacht. Ik heb niet gesteld mijnheer de voorzitter dat de voorlichtingsambtenaar de taak van de regionale pers zou moeten overnemen. Ik heb gezegd, ik citeer: "Wellicht kan via onze afdeling voorlichting daar een bijdrage geleverd worden waar de regionale verslaggeving tekort schiet, desnoods via eigen gemeentelijke publicaties" einde citaat. Dat is naar mijn mening duidelijk wat anders dan wat u suggereert dat ik gezegd en bedoeld zou hebben. U stelt daar tegenover dat de pers, met name de regionale pers, zijn uiterste best doet om te komen tot een goede verslag geving over hetgeen in onze gemeente gebeurt en staat te gebeuren. Meent u dit echt college van B. en W. Is dit een eerlijk en oprecht antwoord op hetgeen ik daarover gezegd heb Is dit een antwoord op hetgeen we reeds meermalen gezamenlijk geconstateerd hebben Het is duidelijk dat ieder zijn eigen bewoor dingen kiest om hiaten of tekortkomingen te signaleren. Wat dat betreft hoeft u mij niet te volgen. Dat u echter de probleemstelling op deze wijze benadert en afdoet bevreemdt mij ten zeerste. Uw college laat mij op dit punt, naar mijn mening ten onrechte, in de kou staan. Uw college zal daar wellicht goede redenen voor hebben, redenen die mij vooralsnog niet duidelijk zijn. Graag zou ik hier over nader van u vernemen. Mijnheer de voorzitter, de verhoging van de onroerend-goedbelasting voor 1982 en de opmerkingen vanuit enkele fracties over de aanwending van reserves geeft mij aanleiding tot het volgende. Te gemakkelijk wordt naar mijn mening voorbij gegaan aan het feit dat de laatste jaren ten onrechte gigantische bedragen van voor gaande begrotingen zijn bijgeschreven op de reserves. Het op een verantwoorde wijze aanwenden van deze vroegere begrotingsoverschotten in de komende jaren is een alleszins redelijke en eerlijke zaak. Zeker als dat er toe kan bijdragen dat in tijden van algemene recessie de lasten voor de burgers daardoor kunnen worden beperkt. Lang is er in deze raad gepleit moeten worden om tot aanwending van reserves te komen. Het doet mij deugd dat zowel uw college als een meerderheid in deze raad thans ook duidelijk in deze richting gedacht heeft. De titel van "belastingkampioen",mij opgespeld door collega Van der Graaf, mag nu ook door meerderen in deze raad gedragen worden. Mijnheer de voorzitter, in mijn eerste instantie heb ik een korte vooruitblik geworpen op de komende verkiezingen. Zoals u wellicht bekend is is daar een enkele reactie op gekomen en zullen er wellicht vanavond nog reacties volgen. U ziet maar waar een simpele opmerking van een "stuntelig" raadslid al niet toe kan leiden, opmerkelijk is de reactie, vooral in het persoonlijk vlak, als blijkt dat een kersvers politicoloog, ex-socioloog, recentelijk ex-algemenoloog zich op de tenen getrapt voelt nadat van zijn kant een gemaakte afspraak doorkruist wordt met eenzijdige voortijdige perspublicaties. Uiteraard krijgt deze zaak een ver volg. Afspraken met het bestuur van het C.D.A. zijn daarover reeds gemaakt. Mijnheer de voorzitter, ik heb nog een voorstel en een opmerking daarbij; eigenlijk een vraag. Mijn voorstel is de verordening regelende de tegemoetkoming raadsleden zodanig te wijzigen dat de bedragen hetzelfde blijven als in 1980, dus geen verhoging. De heer Van Hoek heeft feitelijk een voorstel van dezelfde strekking gedaan. Ik dacht dat we het zo zouden moeten formuleren dat inderdaad de verorde ning gewijzigd wordt om tot effectuering te komen van hetgeen we eigenlijk ge zamenlijk bedoelen.' Een opmerking, een vraag: Zijn er bij uw college reeds schriftelijke wilsverkla ringen ingekomen zoals voorgesteld door collega Van der Graaf Ik kan me voor stellen dat er raadsleden zijn die zichzelf zoveel waarde toedenken dat er van de totaal beschikbare post voor de overige raadsleden weinig meer overblijft. De heer VAN DER GRAAF: Ja, mijnheer de voorzitter, laat me maar gelijk op het laatste ingaan, dat lijkt me niet onaardig. Wij overschatten ons regelmatig, maar zover willen we dus echt niet gaan al was het maar omdat we toch. ook een zekere solidariteit willen betrachten. De buit moet verdeeld worden, iedereen moet wat hebben, maar voor wat betreft dat raadsgeld, die raadsvergoeding, ik denk dat de heer Van Hoof in ieder geval in zoverre gelijk heeft dat de voorstellen die van diverse kanten gedaan zijn dat het eigenlijk geen terechte voorstellen zijn, dat één voorstel en ik heb begrepen dat de heer Van Hoof dat gedaan heeft, zou moeten zijn om de betreffende verordening onder de loep te nemen en eventueel te

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1981 | | pagina 194