-13- De heer VAN HOOF: Nou, ik was de mening toegedaan dat ik gewoon mijn mening daarover kon zeggen. De VOORZITTER: Ik zeg niet dat het niet aan de orde is, alleen wij komen toch nog te spreken over de zaak, dus dan moeten we het dubbelop doen, want we hebben u toegezegd in de vergadering van 21 mei dat we over die vaste aanstel ling nog komen te spreken. De heer VAN HOOF: Nou dan wil ik me daar graag aan houden, alleen ik wil er nog een ding bijzeggen dat het vaste aanstellen dat heeft een bepaalde werking onder ambtenaren. Dat is als er ambtenaren evengoed bekend zijn als insiders dat weten het vaste aanstellen werkt promotie-verhogend. Ambtenaren die ergens een vaste aanstelling hebben en die weer met de zekerheid van een vaste aanstelling ergens anders terecht kunnen, dat werkt alleen maar promotie-ver hogend en voor de gemeente kostenverhogend en het werkt helemaal niet op de manier zoals het normaal in het bedrijfsleven werkt en ik denk dat vanwege het feit dat ambtenaren vaak trendvolgers zijn dat ze ook wat dat betreft eigenlijk best trendvolgers zouden mogen zijn. Dat wilde ik erover zeggen mijnheer de voorzitter. De heer WIJNEN: Ja, ik kan de bezorgdheid van de voorzitter van de Democraten '66 best volgen hoor, dat men zich daar zorgen over maakt hoe het er nou in Oudenbosch toegaat dat ze dat een punt van overweging vinden dat vind ik terecht dat ze zich in deze zin uitgedrukt hebben en ik vind ook het voorstel zoals u dat geformuleerd heeft om de brief, het is een beetje een ingewikkelde beantwoording, de betrekking, het is een beetje omslachtig omschreven, maar als we daar de brief bij de beantwoording van dit vraagpunt nou terug kunnen zien dan kan ik daar best mee akkoord gaan. De heer VAN HOEK: Mijnheer de voorzitter, ik onderschrijf de mening van de voor zitter van de Democraten '66 en ik ben blij dat zij bij de wijze van aanstellen van de ambtenaren niet naar een redelijk alternatief hebben gezocht. De VOORZITTER: Mag ik een pragmatische conclusie doen en niet, want ik denk dat we er zo weinig mee oplossen, niet ingaan op de vraagstelling van de heer Van der Graaf. Misschien heeft hij wel gelijk hoor als hij zegt eigenlijk moet je de raad hier niet op aanspreken want de raad deed de uitspraak niet. Aan de andere kant, overwegingen die kennelijk ook hier in deze raad spelen, komen dan toch aan de orde bij de discussie over dat andere probleem. Mag ik toch voorstellen om de gedachte te volgen dat we het principiëler aanpakken naar aanleiding van de toezegging die we deden. De heer VAN DER GRAAF: Nou ti krijgt mij in ieder geval niet mee voorzitter, om straks ook maar een woord over die brief te zeggen. Wanneer D'66 aan de fractie van de Partij van de Arbeid een soortgelijke brief richt dan zullen wij die echt wel beantwoorden, maar in de raad voel ik me niet aangesproken anders dan in de individuele mening en de raad heeft zich daar helemaal niet mee te bemoeien. De VOORZITTER: Akkoord. Wie nog over de ingekomen stukken De heer VAN EIJKEREN: Ja, voorzitter, het gaat niet over de inhoud maar over de procedure. Het betreft punt 13 en punt 19- Ik kan me in principe verenigen met wat u voorstelt om dat voor verdere behandeling in handen van het college te stellen, maar wat betreft 13, het schrijven van wijkvereniging, schoolbe stuur en mevrouw Bakker aangaande de bezorgdheid over die L.P.G.-tank wilde ik vragen of die verdere behandeling kon inhouden een notitie maar niet alleen deze L.P.G.-tank betreffende, maar er is een vergelijkbare situatie bij de L.P.G.- tank bij garage Van Beek, een notitie waaruit ons kan duidelijk worden wat de wettelijke bepalingen zijn op dit moment, welke richtlijnen er van de zijde van volksgezondheid zijn en eventueel nog andere bepalingen danwel richtlijnen zodat we op grond daarvan de situatie opnieuw kunnen beoordelen. Wat betreft punt 19 neem ik aan dat de verdere behandeling inhoudt dat het wordt meegenomen op het moment dat de rapportage betreffende die wateroverlast Zouavenlaan-Br. Christofoorlaan aan de orde komt in de commissie openbare werken. De heer DU PONT: Ik dacht dat het een alleszins redelijke vraag was die de heer Van Eijkeren stelde ten aanzien van punt 13. Wij zullen proberen om die rapportage te krijgen en die dan bij de bespreking van deze zaak te betrekken. Wat betreft punt 19, dat lag in de bedoeling. Wij hebben u al eerder toegezegd dat we in de

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1981 | | pagina 13