-18- moeten we op de een of andere manier uiten. We hebben dat in zijn totaliteit vertaald al onze verantwoordelijkheden als overheid in de opstelling die u aan het einde vindt. Met betrekking tot de verdeling van de lasten over de gemeenten zegt de heer Rennings dat hij een voorkeur heeft voor een andere verdeling zij het dat ik begrijp dat ook hij er niet aan tilt om dat op dit moment al helemaal te veranderen. Ik begrijp eigenlijk uit zowel de opmerkingen van de heer Rennings, bij hem misschien wat minder nadrukkelijk, wat nadrukke lijker bij anderen uit uw raad, dat u zegt van nou als we dat percentage vein 50 voorlopig eens aanhouden dan zien we in een later stadium wel hoe we die 50$ gaan verdelen. De vraag van de heer Rennings in hoeverre de bijdrage en dan met name het bedrag en het percentage met de belanghebbenden, dus in dit geval de ondernemers, is of zijn doorgesproken. Dat is nog niet gebeurd. Je kunt je afvragen van waar begin je. Wij hebben duidelijk en we hebben dat ook ver woord in de nota, niet gekozen voor de vorm van de overeenkomst, maar voor de vorm,die wat duidelijker past bij de verantwoordelijkheid van de overheid, namelijk ofwel baatbelasting ofwel onroerend goedbelasting. Met onzerzijds toch een duidelijke uitspraak over de baatbelasting. Dat principe wordt ge deeld door de ondernemers. Het zou een wat rare toestand zijn geworden als u in meerderheid zou hebben gezegd dat het percentage waaraan wij gedacht hadden toch eigenlijk door u niet werd onderschreven, vandaar dat wij het juister vonden om allereerst een discussie hier in de raad te hebben om van u te horen wat voor bijdrage u redelijk vindt vanuit de kas van de gemeente om daarna te kijken of dan ook aan de zijde van de ondernemers, die zullen in feite het zelfde moeten doen als wat wij hier vanavond doen, het groene licht kan worden gegeven aan het verder werken aan de uitvoering hiervan. De vraag van de heer Rennings om het bedrag wat er eventueel aan meevaller komt uit de subsidie niet onmiddellijk toe te rekenen aan de gemeente. Dat wil ik hem op zich graag toe zeggen. Ik denk inderdaad dat de intentie die uit het financierings- en dekkingsplan spreekt, vooral deze is, in de verhouding zoals hier aangegeven zouden de kosten verdeeld moeten worden. Met betrekking tot de opmerkingen Er zijn een paar vragen van de heer Rennings vergeten, maar die krijgt hij beantwoord door de heer Du Pont. Dan de opmerkingen van de heer Van der Graaf. Hij heeft helemaal gelijk als hij zegt van de consumenten is een wat zware aanduiding voor de representatie die heeft plaatsgevonden, maar we hebben bij de instelling, we hebben dat ook besproken in de commissie algemene en bestuur lijke zaken, gezegd, ik meen zelfs op aandrang van de fractie van de heer Van der Graaf, zou het nou geen aanbeveling verdienen om daar ook een of meerdere consumenten bij te hebben. Omdat we er een werkgroep van gemaakt hebben was het van belang om zo slagvaardig mogelijk te zijn. De keuze is uiteindelijk gevallen op één. Ik vind dat we overigens voor de wijze waarop zij zich voor deze zaak heeft ingezet, alle waardering mogen hebben, met name ook voor de poging om wie maar wilde er maar bij te betrekken. Overigens wij zijn als raad, u bent als raad zeker ook in staat om die consument goed te vertegenwoordigen, maar dat is nooit vragelijk gesteld. De vragen of opmerkingen van de zijde van de heer Van der Graaf over de bijlage A, die zullen door de heer Du Pont beant woord worden. Met betrekking tot zijn opmerkingen over de bijlage B heb ik hem al gezegd dat inderdaad het percentage de intentie van het voorstel van B. en is en niet de absolute grootte van de bedragen. Met betrekking tot zijn voorstel om nog niet te besluiten met betrekking tot die verdeling tussen grote werken en algemene middelen heb ik eigenlijk ook al geantwoord. Zo goed als over de amputatie waar hij zich niet bezorgd over hoeft te maken,van de Polderstraat. Dan zit ik meteen ook op het antwoord op de eerste vraag van mevrouw Kniep.Met betrekking tot haar tweede vraag over de invulling van die financiële kant en het feit dat daar nog niet met de werkgroep over was gesproken. Daar heb ik hoop ik duidelijkheid over gegeven. Ik vind, of wij vinden in tegenstelling tot mevrouw Kniep, dat wij nu wel moeten besluiten, zo goed als ook de ondernemers van hun kant moeten besluiten. Dat is ieders eigen verantwoordelijkheid en daarna vind je elkaar weer of je vindt elkaar niet en daar kun je eventueel nog consequenties aan verbinden. Het achterstallig onderhoud, de verfijningsuitkering, het zijn omstandigheden die allemaal zijn te betrekken bij de rechtvaardiging

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1981 | | pagina 198