-26-
heb het ook horen verluiden, maar omdat ik hier in de raad toch probeer om
zoveel mogelijk alleen maar te praten over dingen die ik meen waar te kunnen
maken heb ik het dan maar niet genoemd, maar goed die boze tongen zijn er.
Het zit binnen uw college als het waar is of als op een gegeven moment er
misschien toch een keer een wethouder is die die boze tongen de gelegenheid
geeft te vertellen dat het zo is. Ik wil even komen op het punt wat toch
hier in deze raad heel dikwijls ontzettend moeilijk is, namelijk dat er,
vooral bij sommige mensen, nauwelijks geluisterd wordt naar argumenten. Dat
die argumenten niet gewogen worden. Argumenten die je van anderen hoort dat
ook niet geluisterd wordt en eventueel zelf nageslagen feitelijkheden zoals
bijvoorbeeld de heer Kok nu aangeeft dat hij gepoogd heeft om feitelijkheden
te controleren, namelijk wat er in de wet staat. Ik vind het zo jammer dat dat
zo weinig gebeurt, want dat zou een heleboel onvrede en wrijving wegnemen.
Om nou met zoiets te beginnen wou ik niet de tekst van artikel 6 lid 1 voor
u voorlezen. We hebben overigens voor iedereen die daar belangstelling voor
heeft een kopietje, omdat wetsteksten toch wel eens voor niet-rechtskundigen
wat moeilijk zijn precies te lezen, maar toen deze wet in behandeling was
in de kamer toen zijn er wat wijzigingen op ingediend en toen is er een
tweede memorie van antwoord door de minister gegeven en de naam zegt het al,
memorie van antwoord, er waren dus vragen gesteld van hoe moest nou dat
artikel 6, lid 1 worden uitgelegd en in die tweede memorie van antwoord daar
zei de minister toen, woordelijk
De VOORZITTER: Wacht even, mag ik eens vragen, het kan best heel interessant
zijn, maar is dit nou aan de orde
De heer VAN DER GRAAF: Dit is aan de orde, er is hier een meningsverschil over
de vraag of dat de geneesmiddelenvoorziening in gevaar zou komen. Ik vind dat
dat een uitzonderlijk belangrijk onderdeel is van deze bespreking en ik ga
nu bewijzen aan de hand van de wetstekst of die memorie van antwoord dat de
geneesmiddelenvoorziening niet in gevaar kan komen, als de heer Schul hier
niet kan blijven en daar gaat het om.
De VOORZITTER: Luister eens, dat is niet waar..... Mag ik eens heel even, want
ik denk toch dat we niet verder komen dan het bewijs dat de cirkel rond is, want
de overwegingen van de inspecteur hebben in geen enkele mate meegespeeld bij
de besluitvorming. De brief is van een veel latere datum, namelijk vanaf het
moment dat duidelijk was dat de verhoudingen zoals ze gebleken waren in de
openbare discussie in de commissie algemene en bestuurlijke zaken leidden tot
het niet meewerken aan een tijdelijke vestiging op de Brink en pas daarna is
die brief gekomen en of die brief nou juist is of niet juist is, dat is toch
een zaak waar wij ons ver buiten kunnen houden.
De heer VAN DER GRAAF: Mijnheer de voorzitter, wij kunnen ons daar wel buiten
houden,maar dan hadueerder de hamer moeten gebruiken. Er is bijvoorbeeld door
de heer Van Hoof gezegd dat de brief van de inspecteur voor hem kenmerkend
of bepalend was ten aanzien dus van die noodzaak dat die apotheek er moest
blijven hierzo. Hij valt daarmee de Partij van de Arbeid aan en verwijt de
Partij van de Arbeid niet te staan voor de mensen in de wijken zoals hij zegt.
Ik zou in dit geval toch liever spreken van de patiënt die centraal staat en
niet de apotheker of de huisarts en dat is een verwijt waar ik op in wil gaan.
Een verwijt waar ik door de tekst van de wet in dit geval de memorie van ant
woord van de minister te citeren, wil aangeven dat de geneesmiddelenvoorziening
niet in gevaar komt wanneer op enigerlei wijze door gebrek aan medewerking
van deze raad de heer Schul niet in staat zou zijn om in deze gemeente zijn
handel voort te zetten en dat is nou het punt wat zo dikwijls voorkomt, het
punt dat op een gegeven moment opmerkingen gemaakt worden ergens over die en
dat kan ik me best voorstellen, die u niet onmiddellijk naar de hamer laten
grijpen, maar het is wel een opmerking die op een gegeven moment gericht is
tegen de Partij van de Arbeid-fractie in deze raad en die zeer kenmerkend is.
Want als er van onze fractie wordt gezegd dat wij niet de patiënt centraal
stellen nou dan wil ik de mogelijkheid hebben om aan te geven dat dat een on
juiste conclusie is. Niet voor de heer Van Hoof, want de heer Van Hoof interes
seert me geen barst. Maar de opmerking die blijft hangen.