-2b- mening omdat wellicht een wethouder zijn gram heeft willen halen omdat hij niet tijdig gekend zou zijn in toezeggingen die van de zijde van de B van het college gedaan zouden zijn aan derden. Mijnheer de voorzitter, dat vind ik even kwalijk. Ik vind dat gaat ten koste van zaken waar burgers eigenlijk al bepaalde toezeggingen gekregen hebben die dan op deze manier getorpedeerd moeten worden. Dat vind ik een gang van zaken die ik niet juist vind. Burgers, wanneer ze op een gegeven moment, door wie dan ook uit het college van B?.en W. bepaalde toezeggingen gekregen hebben, mijnheer de voorzitter, dat betekent ook al is dat formeel dan niet zo, de raad heeft in bepaalde gevallen inderdaad het laatste woord, maar ik vind dat u daar toch voorzichtig mee moet omgaan. Als er eenmaal verwachtingen zijn gewekt, dan moeten we daar proberen in zo weinig mogelijk gevallen afbreuk aan te doen. De heer WIJNEN: Ja, mijnheer de voorzitter, het verwondert ons toch nog wel dat deze medewerking gevraagd wordt op dit moment, want de heer Schul, die heeft mij al geruime tijd geleden telefonisch medegedeeld dat hij plannen had om zich op het parkeerterrein bij het ziekenhuis te willen gaan vestigen. Dat hij dus duidelijk uitzag naar een ander' vestigingsterrein en ik had de indruk dat hij daar ook serieus werk van zou gaan maken en dat hij ook medewerking zou kunnen verwachten van een aantal raadsfracties op grond van het feit dat zij kenbaar gemaakt hebben dat vestiging in de kom meer in de lijn ligt van een voorstel ten aanzien van de plaats van een apotheek. Ja, in dat opzicht vind ik toch dat wij ons standpunt moeten handhaven, dat de apotheek gevestigd dient te worden in de kom en niet op de Brink, zoals u dat ook in de brief van 17 maart heeft gelezen. Alle raadsleden hebben die gehad. Dus ons standpunt dat hand haven wij onverkort, ook na kennisneming van de brief van de inspecteur en die inspecteur die noemt daarin het feit dat er geen plaats gereserveerd is voor een apotheek. Ik denk dat dat helemaal niet terzake doet. De apotheker wordt binnen de bestaande planopzet ook nergens geweerd. Hij kan zelf beslissen waar hij dat wil waar hij zich wil vestigen en zoals ik zeg onze voorkeur gaat nog steeds uit naar de kom. Ik wil in samenhang met de buitenpolikliniek of het diagnos tisch centrum, voorzover dat in de pen is, maar dat is eigenlijk de lijn waarlangs wij deze zaak benaderd hebben en het feit wat de heer Van der Graaf dan zo nadrukke lijk noemt van ja wij mochten niet interpelleren op deze zaak, nou dat houdt verband dat de toenmalige vergadering van ik dacht 17 januari of daaromtrent, dat houdt verband met de stand van zaken die gold op dat moment. Hij heeft gelegen heid genoeg gehad om in verschillende vergaderingen informatie daarover te vragen. Dat heeft hij ook dacht ik steeds gekregen en dat correcte gebeuren ten aanzien van de bezwaren-afwikkeling, nou dat heeft ook geleid tot het verwerpen of tenminste het niet verlenen van de vergunning. Ik denk dat dat helemaal volgens de regels gegaan is. Ten aanzien van de verwachtingen, ja, dat is altijd een moeilijk punt. Je weet nooit in hoeverre je verwachtingen wekt bij iemand. Ik denk dat je daar nooit een basissituatie aan kunt gaan ontlenen, van daar zijn verwachtingen gewekt, die heeft dit gedaan, nou dat is erg moeilijk om te zeggen van nou dat zit wel goed of dat komt wel goed. Ik denk dat bij de overheid de bevestiging pas geformaliseerd is als dat op papier staat. Als iedereen uit moet gaan van zijn verwachtingen dan blijven we nergens. Ten aanzien van het tweede punt zeg ik dat er geen medewerking verleend kan worden aan de vestiging op de Brink. De heer KOK: Voorzitter, om even in te schieten op wat de heer Van der Graaf ge zegd heeft, wat betreft de brief van de inspecteur van de volksgezondheid als de informatie juist is die de heer Van der Graaf dadelijk nog gaat stellen uit een boekwerk, dan zet ik er vraagtekens bij, bij de brief die ter inzage ligt van de inspecteur vande volksgezondheid. De VOORZITTER: De heer Van der Graaf die schetst de voorgeschiedenis van het ge beuren en komt tot de kwalificatie "bijzonder onzorgvuldig gehandeld". Het is niet de eerste keer dat we over de zaak spreken. Hij heeft, ik geloof dat de heer Wijnen dat terecht zegt, in een openbaar verband in ieder geval al een aantal malen te horen gekregen hoe het gegaan is. Daarbij is nooit onder stoelen of banken gestoken dat er fouten zijn gemaakt, met name de gedachte dat gebruik gemaakt kon worden van dat bepaalde artikel 17 was onjuist, maar fouten maken is dacht ik heel menselijk. Daar komen we dan ook ruiterlijk voor uit, dat is

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1981 | | pagina 165