-9-
dat de doelstellingen niet mogen worden aangetast en dat wordt zeer sterk
naar mijn smaak in relatie gebracht met het begrip "verdichting". Daar wil
ik toch nog het nodige over kwijt. Op de eerste plaats dacht ik al aangetoond
te hebben dat het voorstel wat de Partij van de Arbeid zojuist heeft gedaan
niet de dichtheidsmaximumgrens overschrijdt van 32. Of daarmee zoals hier
gesuggereerd wordt door te stellen dit mag echter niet ten koste gaan van het
woonmilieu, ja, het is mij niet helemaal duidelijk op de wijze zoals het hier
staat of dat nu zal ontstaan als je de 32 passeert of dat naar mate je dichter
bij een dichtheid van 32 komt het woonmilieu zal verarmen. Dat is een term
die ik elders in de nota heb ontdekt. Ik dacht dat ik niet serieus zal hoeven
in te gaan op de opmerking die zojuist door de V.V.D. hierover gemaakt is, dat
naast een verdichting enerzijds toch het aanzien van de wijk duidelijk op
gefleurd zou kunnen worden en het woongenot verhoogd zou kunnen worden als
er toch ruimte is voor een aantal vrije-sector-plekken. Misschien is het woon
genot voor de mensen die daar dan gebruik van kunnen maken inderdaad wel aardig.
Dat is niet zo relevant in dit kader. Of voor de hele wijk daarmee het woon
genot meer of minder aantrekkelijk wordt; ik denk dat het op:.zich een wat
onzinnige relatie is die daar gelegd werd. Bovendien ontbreekt, voorzitter,
in de nota eigenlijk een duidelijke omschrijving van wat er verstaan zou
moeten worden onder het begrip woonmilieu en daaraan gekoppeld het woongenot,
een term die verderop ook gebruikt wordt, daar waar gesteld wordt dat mensen
in' lob-B toch dezelfde rechten zouden moeten hebben als de bewoners van de
wijken Spui en Veiletri. Kennelijk, althans die suggestie gaat er sterk van
uit, hebben ze diezelfde rechten niet als in Albano lob-B tot een hogere
dichtheid gekomen zou worden. Het ligt er natuurlijk maar helemaal aan hoe
men zich opstelt, wat men ervaart als een goed woonmilieu. Men kan met even
veel subjectiviteit stellen dat een grote dichtheid ontegenzeggelijk kan leiden
tot een hoger sociaal contact en ik kan me best voorstellen dat dat iets is
waaraan een hogere prioriteit gegeven moet worden dan juist het voorkomen daar
van door juist zo laag mogelijke dichtheden te realiseren. Dus het is een
uiterst subjectief begrip en ik stel daar dan gewoon een andere ook subjectieve
invulling tegenover om daarmee in ieder geval te bereiken dat dit argument
buiten beschouwing dient te worden gelaten omdat het voor velerlei invulling
vatbaar is. Opvattingen die, hoewel totaal verschillend, allemaal vanuit een
andere achtergrond waar kunnen zijn. Op pagina 1 onderaan wordt gezegd dat
een van de doelstellingen die ook niet in gevaar mogen komen betreft de veel
soortigheid die er moet zijn, de verscheidenheid aan woningtypen en de variatie
in de situering. Welnu ik denk dat het plan door zijn vlekkenkarakter en de
doelstelling van een zekere eigenheid van elke vlek binnen dat plan en van het
plan weliswaar passend in de totaalstructuur ten opzichte van andere wijken
dat daaraan volledig recht wordt gedaan, zou je overgaan tot een - zoals wij
hebben voorgesteld - tot een beduidende verhoging van het aantal woning
wetwoningen, dan denk ik dat het niet helemaal juist is om te stellen dat die
veelsoortigheid direct moet samenhangen met de woningtypen, als u hiermee be
doelt een categorie als de woningwetwoningen, maar dat in het kader van de
verschillende vormgevingen toch hier heel aardige resultaten kunnen worden
geboekt door architecten - en dat dus qua vormgeving - deze doelstelling niet
in gevaar behoeft te komen. Ja, over het andere heb ik het eigenlijk in de
loop van mijn opmerkingen al gehad. De overige doelstellingen zoals u bovenaan
pagina 2 nog naar voren brengt. Ik denk dat de opmerkingen die ik reeds heb
gemaakt dit min of meer hebben weerlegd. Over die 22 woningen en die relatie
heb ik u ook al gevraagd. Temeer omdat u bovenaan pagina 3 waar u komt tot
een opsomming van 30^ woningen de categorie premiewoningen inclusief die
22 premie-3-woningen zou leiden tot een percentage van 39 en dat zou strijdig
zijn met de eerdergenoemde bepaling, namelijk dat in totaal weliswaar een
afwijking van een landelijk gehanteerde norm J>b% premiewoningen gebouwd zou
mogen worden. Als ik juist geteld heb dan vormen die 122 premiewoningen op een
totaal van 30^ ~59%. Dat zou onjuist zijn. Daar wil ik het in eerste instantie
bij laten.