-3-
wat de raad werkelijk besloten heeft door dat samen te vatten, want het schijnt
moeilijk te zijn om deze raad aan zijn eigen woorden te laten houden. Mijn
volgende vraag is: Is het college van B. en W. bereid - ook dat is een orde-
vraag overigens; van groot belang ook voor de voortgang van deze discussie -
om vooraf te zeggen of dat men bereid is om te laten sleutelen aan lob-B,
aan die uitwerkingsbevoegdheid door de raad. Ik lees in de nota ergens op een
pagina dat B. en W* bepaald niet bereid zijn. Daar wordt heel duidelijk gesteld
dat de raad niet de bevoegdheid heeft om daarin te treden. De laatste zin echter
geeft weer wat meer licht. Dat laat in ieder geval geloven dat het college
bereid is om zich te schikken naar de wensen van de raad. Ik denk dat het
vrij weinig zin heeft wanneer we hier als raad nu gaan discussiëren als we
niet vooraf weten wat het college daar mee gaat doen. Ik wil die vraag graag
vooraf beantwoord hebben.
De VOORZITTER Ik denk dat u in de omgeving waar u naar het antwoord gezocht
hebt inderdaad wel ongeveer ziet wat de opstelling van het college is. Ik
denk - want een van die zinnen, namelijk die waar staat: "zonder dat de raad
evenwel een bindend oordeel over de uitwerking uitspreekt; dat is in strijd
met de wet", die zin is ontleend aan de nota van gedeputeerde staten met be
trekking tot het globale plan; het globale plan in zijn algemeenheid - dat
als we vooraf zouden zeggen dat de raad nu de invulling kan gaan maken, dat
we de kans lopen dat we bij G.S. van de koude kermis thuiskomen, maar ik denk
dat u inderdaad terecht uit het geheel mag concluderen dat B. en W. met de
conclusies van de raad en de besluiten van de raad ernstig rekening wil houden.
Ik zeg dat mede vanwege het feit dat G.S. er zelf zo nadrukkelijk op gewezen
heeft en we moeten hier geen besluit gaan nemen wat er straks toe zou kunnen
leiden dat er vertragingen ontstaan die we geen van allen willen. Zo bedoel ik
het. Dan is het woord aan de gemeenteraad.
Zullen we dan - want ik neem aan dat iedere fractie aan het woord zal willen
komen - zo vanaf de heer Rennings rondgaande eenieder het woord verlenen.
De heer RENNINGS: Mijnheer de voorzitter, voor de beoordeling van de zaak waar
we vanavond voor staan heb ik er behoefte aan om even terug te keren naar een
paar punten die we in april geschreven hebben en dat had betrekking op de woon
situatie op de middellange termijn in Oudenbosch. Op 1 januari 1980 was het
aantal woningzoekenden als volgt te verdelen, en die cijfers komen uit de bron
van de gemeente zelf uit het jaaroverzicht. Ongehuwden beneden de 65, en ik
mag aannemen dat deze groep geen beschikking heeft over een eigen woning, 216
plus de 5b gastarbeiders en die tel ik er maar ineens bij op, omdat die in de
tabel afzonderlijk worden genoemd, maar ik wil er vanuit gaan dat ook die geen
eigen woonruimte hebben als ze bij St. Bernardus staan ingeschreven. Dat maakt
het totaal aantal woningzoekenden wat niet beschikt over een eigen woonruimte
op 270. Gehuwden beneden de 65 jaar: 77» Dat wil zeggen die zullen vermoedelijk
wel een eigen woonruimte hebben. Ongehuwden boven de 65 jaar: 15* En gehuwden
boven de 65 jaar: 27» Dat maakt samen 119 woningzoekenden in Oudenbosch die wel
de beschikking hebben over eigen woonruimte. Het aanbod van nieuwe woningen
dat beperkt zich vooralsnog tot maximaal 125 voor 1980 en dat komt omdat wij
b5 woningwetwoningen in aanbouw hebben genomen en vermoedelijk in de loop van
het jaar er nog b5 bijkomen en er 35 woningen in de vrije-sector of premie-koop-
sfeer gebouwd worden. Maatschappelijk gezien is er ook iets veranderd. Was het
tot voor kort zo dat het probleem zich vooral toespitste op het ontbreken van
voldoende beschikbare bouwgrond en het toewijzen van aantallen woningwet- en
premiehuurwoningen, dat bepalend was voor de mate waarin je de woningnood
kon inlopen. Thans kondigt zich landelijk ernstige problemen aan bij de
bouw van de vrije-sector- en premiekoopwoningen. De hoge rentestand, maar ook
de lagere inkomensgroeide onzekerheid over die hypotheekaftrek, nivellering
in inkomen, dat maakt dat steeds grotere groepen rondom modaal en erboven
een inkomen genieten. Deze factoren die zeker niet allemaal van tijdelijke aard
zijn hebben zeker effecten op de ontwikkeling van de woningbouw. Een aantal
weken geleden kondigde het grootste particuliere pensioenfonds de P.G.G.M.
aan bereid te zijn in belangrijke mate onder bepaalde voorwaarden de sociale