-31-
zonder dat wij daar die totale begrotingspositie in kunnen betrekken. Ik moet daar
echt tegen protesteren. Dit is geen basis om hierover te praten en op het moment
dat u het naar voren brengt beschouwt u het als een onderdeel van deze besluit
vorming. Ja, dat kan niet anders, want anders hoeft u het niet te vertellen.
De VOORZITTER: Mag ik het eens omdraaien. Als we nu zouden komen met het voorstel
om die normatief wel te nemen, dan doe je toch in feite precies hetzelfde.
Het probleem zit hem in het feit dat we nu niet beschikken over die begroting.
Dat is een feit, daar wil ik u voor het komende jaar voor toezeggen dat wij
pogen om u er dan wel over te laten beschikken, maar we zitten voor die onroerend-
goedbelasting met het gegeven dat dat de overheid eist, de centrale overheid eist,
dat we die Koninklijke goedkeuring hebben voordat die verordening ingaat.
De heer VAN DER GRAAF: U gaat toch voorbij, mijnheer de voorzitter, aan dat kern
punt dat u door globale gegevens uit die concept-primitieve begroting hier aan
te kondigen dat u dat tot een onderdeel maakt van de argumentatie om tot be
sluitvorming te komen en dat is precies waar ik bezwaar tegen heb. Ik weiger om
op deze wijze aan die besluitvorming mee te werken en ik denk ook dat de rest van
de raad dat niet moet doen. Dat geeft ons een vorm van een handicap, - want zonder
dat nou allemaal exact voor ons te hebben, te kunnen bekijken, te kunnen over
wegen wordt er daar even globaal wordt dat uit de mouw geschud. Sorry, ik wil daar
niet aan meewerken. Ik vind dat een onjuiste manier, los van het feit - maar dan
begeef ik mij iets verder dan laten we zeggen een ordedebatje - dat mijn collega
Den Braber juist heeft aangegeven, trachtte aan te geven in ieder geval, dat
die wijze van behandelen van de onroerend-goedbelasting voor de begroting dat
die op zich niet die grote problemen heeft wanneer hij dan een jaar later
via dat fiscaal egalisatiefonds gaat kijken of dat je dat vorig jaar goed zat.
Daar heb je dat fiscaal egalisatiefonds voor, maar wanneer je dat doet dan moet
je natuurlijk die nominatieve verhoging coüte que coüte toepassen in het jaar dat
je dat inzicht nog niet hebt. Dat is onze hele argumentatie en dat is ook feitelijk
de argumentatie waarom wij duidelijk zijn tegen het op enigerlei wijze betrekken
van de concept-primitieve begroting die niet voor ons ligt.
De VOORZITTER: Ik kan dat heel best billijken en ik vind het ook heel terecht dat
u daar bezwaren tegen hebt, maar als er dan vragen komen van geef ons wat meer
inzicht ja, dan kan ik toch moeilijk zeggen van nou en hier heb je een post en
daar heb je een post. Ik doe het in hele vage termen, dat klopt. Ik hoop daar alleen
het oordeel wat gemakkelijker mee te maken. Ik had er nog maar een ding aan toe te
voegen dat was als je wil kiezen voor het uitgangspunt van matiging, om wat voor
reden dan ook, dan blijft als al die grondslagen mee te nemen zijn, die twee
ton ter beschikking en dan is het aan de raad om zich af te vragen of ze daar mee
uit de voeten kunnen. Als men liever kiest voor het uitgangspunt van de heer Den
Braber dan is het verstandig om de veilige benadering van 5% verhoging te kiezen.
Ik kan niet meer inzicht op dit moment geven, dat is het vervelende. Wilt u
van uw kant een moment schorsing, want dat kan ik me ook voorstellen.
De heer RENNINGS: Ja, voorzitter, temeer omdat ik eigenlijk heb uitgenodigd om
een stuk toelichting en ik onderschrijf de bezwaren van de heer Van der Graaf dat
je dan eigenlijk zeer fragmentarisch beslissingen gaat nemen. Ik zou graag een
vijf minuten schorsing hebben.
De VOORZITTER schorst de vergadering.
Na opheffing van de schorsing geeft de VOORZITTER het woord aan
de heer RENNINGS: Ja, voorzitter wij hebben dacht ik als enige ons standpunt nog
niet bepaald. Wij onderschrijven toch wel dat je op dit moment met de informatie die
u geeft onvoldoende argumenten hebt om tot oordeel te komen. Je moet dan je oordeel
baseren op andere overwegingen. Een daarvan geeft u wel, te weten het feit dat
de andere belastingen na 1 januari nog kunnen worden vastgesteld. Met andere
woorden als de raad op grond van prioriteiten vindt dat er meer middelen beschik
baar moeten komen en ze die niet op een andere manier kan vinden, dan kan het
daarin gevonden worden. Daar komt bij het tweede punt, maar dat neemt niet weg dat
dat dan toch uitermate onvoldoende kan zijn om tot een juiste afweging van voor
zieningenniveau in kwalitatieve zin bij de begrotingsbehandeling te verschuiven.
Daarbij komt dan bovendien nog, dat ook in de verschuivingen wij - en ik loop daar