-17- voorzien waren, maar die we in het verleden daar waar het wel moesten bestrijden. En dan denk ik met name aan de posten in de sfeer van het kleuter- en het lager onderwijs. Als we die eruit halen en er dus echt sprake blijft van niet te voorziene uitgaven, ik denk dat dan de orde van grote van de hoogte van het bedrag ja, en niet zo wezenlijk is en maar ook best ligt in de orde van grootte die aanvaardbaar is.Van de provincie weten we dat 3,a f 3,50 het minimum is wat ze gehanteerd willen zien en voor het overige laten ze eigenlijk de gemeenten vrij. De meeste gemeenten zitten zo tussen die 3,50 en de 5,in. Een objectivering naar 4,50 toe zou best kunnen. Als de raad zegt dat moet 4,50 zijn dan vinden we die best. Het kan in de vorm van een koppeling aan de hoogte van de algemene uitkering plus de opbrengst van het eigen belastinggebied. Dat is een heel hanteerbare mogelijkheid en als we dan zeggen waar we naar toe willen dan is het een kwestie van uitrekenen hoeveel cijfers er achter de komma moeten zijn om eigenlijk de uitkomst te krijgen. Ik wil u wat dat betreft wel zeggen dat in de begroting 81 zoals u die aan het einde van de volgende week zult ontvangen met een bedrag van 5, is rekening gehouden, maar ik zeg er graag bij dat is even arbitrair als 4,50-. De redactie met betrekking tot het voorstel van de heer Den Braber met betrekking tot het wijzigen van de redactie van artikel 12, lid c, heb ik uit de oogop slagen op de tribune begrepen het kan daar de goedkeuring wegdragen. Ik denk dat wij daar als college ook achter willen gaan staan, dus ik heb daar geen probleem mee. Met betrekking tot de opmerking van de heer Van Hoof had ik eigenlijk verwacht dat hij zou zeggen: hè hè, nou hebben we in ieder geval zekerheid dat die onnodige groei van de saldireserve niet meer zal plaats vinden. Want ik dacht dat dat nog ergerlijker was dan het feit dat er overschot-? ten zijn. Door het feit namelijk dat die overschotten er komen en dan automatisch afvloeien naar de saldireserve konden we er niet of nauwelijks meer aankomen. Ik denk dat we met elkaar moeten en ook willen proberen om de voor schotten te voorkomen. Het is niemands intentie om onnodig middelen te krijgen als we daar geen bestedingen voor hebben, maar ik denk dat we realisten moeten zijn zelfs als je probeert om zo nauwgezet mogelijk te begroten, dan komen er toch nog afwijkingen voor en voor die afwijkingen willen we dan een andere oplossing dan het naar de saldireserve toevloeien hebben. Als ik u goed be grepen heb zei u: het is niet bestemd om schommelingen te voorkomen. Ja, ik dacht eigenlijk dat het daar juist wel voor bestemd was. Oh, dan hebben we elkaar niet goed begrepen, want dat is inderdaad wel de bedoeling. Met betrekking tot de aanduiding van de personele consequenties die in de nota staan denk ik, mijnheer Van Hoof, dat we eerder zullen moeten denken aan de personele consequenties van het werken met een systeem als dit en die zijn er zeker. Ik denk alleen dat je die niet zo gemakkelijk aan de hand van het invoeren van dit systeem in de vorm van mandagen kunt uitdrukken, maar ik denk dat we er wel begrip voor moeten hebben dat het wel een extra belasting vormt en op de schouder waar het met name drukt daar zal het ook best wel gevoeld worden. Uw opmerkingen dat we via eenmalige middelen in feite vol doende instrumenten hadden om die overschotten weg te schrijven, dat be twijfel ik. We konden ze wel kwijt raken. Ik denk dat we daar dan toch altijd van moesten zeggen dat het wat gekunsteld was. We zochten afschrijvingen waar gelukkig als we een afschrijvingsmogelijkheid vonden die ook nog op redelijke termijn wat opbrengst en wat ruimte in de begroting opleverde, maar ik denk dat we met elkaar ons wel moeten realiseren dat je dan dichter tegen het risico aanzit dat je jezelf rijk rekent en dat zullen we met elkaar moeten voorkomen, want we komen dan toch weer een keer voor het moment te staan waarop we die afschrijvingen als ze weer aan de orde komen wel in de praktijk op zullen moeten brengen. Met betrekking tot dat structurele bedrag dat heb ik al gezegd, dat was tot stand gekomen op grond van constateringen over de loop van een aantal jaren. Ik weet niet of na de opmerkingen die daar over gemaakt zijn de heer Den Braber behoefte heeft om dat voorstel te hand haven, maar dat horen we direkt wel. Met betrekking tot de opmerking van de heer Rennings over het pionierswerk. Ik denk dat dat tot op zekere hoogte zeker klopt. En in de raad én in het ambtelijke korps en ik denk dat het

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1980 | | pagina 106