-20- dat, wanneer er gesproken wordt over experimenten dat dat zaken zijn die in Nederland niet leiden, althans in het begin, in de eerste jaren, toch zodanig kosten dat daar voor de centrale overheid zou moeten terugschrikken. Ik denk dat dat ook juist de grote kracht is van een experiment die begint op een enkele plaats of op enkele plaatsen en je houdt daarmee de kosten beperkt en je kunt keurig bekijken of dat de baten en de kosten met elkaar in overeenstemming zijn. Dat is het uitgangspunt wat wij hebben. De heer Van Hoof heeft eigenlijk het meest in het midden gebracht wat zou pleiten tegen het aannemen van deze motie, althans in zijn totaliteit. Hij heeft ondermeer gezegd dat de ontwikkelingen hem onbekend zijn. Nou dat is dan wel triest, maar vreemd is het niet, want er zijn nu eenmaal een aantal onzekerheden die toch nog zo pril zijn dat inderdaad lang niet iedereen daarvan op de hoogte is. Zeker niet gedetailleerd op de hoogte. De heer Wijnen noemde dat artikel 29 van de wet op de ziekenhuisvoorzieningen. Bij dat artikel 29 is een boekwerk voor de uitleg van dat ene artikel. Dat boekwerk van die nieuwe ontwikkelingen. Daar komen duidelijk andere beleidsvoornemens uit te voorschijn dan dat er tot nu toe waren. Ten aanzien, oh nee, dat heeft de heer Rennings al gezegd, voor wat betreft die garanties dat die dus niet in tegen spraak zijn met het onderzoek. Het doorkruisen van afspraken van de ziekenhuis besturen waar de heer Van Hoof voor vreest. Nou ik denk dat deze motie juist zeer welbewust is opgesteld op een zodanige manier dat hiervan geen sprake is. Zeer welbewust is de scheiding gemaakt tussen datgene waarvan wij aannemen dat iedereen het er over eens is dat dat er moet komen en dat er ook geen onderzoek voor hoeft te komen, althans als er een onderzoek voor moet komen dat dat dan in ieder geval gebeurt op indicatie van die ziekenhuisbesturen namelijk dat diagnostisch centrum en die buitenpolikliniek. Daar heb je het ziekenhuis van Roosendaal bij nodig en straks is dat er alleen maar geïntegreerd met het Oudenbossche ziekenhuis en duidelijk is apart gezet in de motie datgene waar de ziekenhuisbesturen niet mee bezig zijn wat ook zeker niet op dit moment hun eerste taak is omdat de ziekenhuisbesturen binnen een bepaald gegeven kader op dit moment voortmarcheren en in werkelijkheid de indieners van deze motie buiten die kaders willen treden. De indieners van deze motie willen héél bewust gaan bezien welke andere mogelijkheden dat er zijn en daarmee ontgaat ons waarmee we dan iets zouden doorkruisen. De heer RENNINGS: Mijnheer de voorzitter, u hebt gesproken dat voor experimenten geen middelen beschikbaar zouden zijn. De VOORZITTER: Nee, mag ik heel even, want mijnheer Van der Graaf heeft dat ook verkeerd begrepen. Ik heb dat bij u onder de aandacht gebracht om te vragen: moet de volgorde zo zijn. Moet je niet eerst naar de staatssecretaris gaan om te kijken of ze het wil doen, omdat je anders met de kosten van het onderzoek zit. Tenzij je zegt van nee, we willen weten wat er nodig is en dan zien we wel op wat voor termijn je met die kosten te maken krijgt. De heer RENNINGS: Ik denk dat u nu zegt dat de volgorde zoals hier de gedachten- streepjes staan. Wij zijn van mening dat de staatssecretaris wordt uitgenodigd vooraf uit te spreken dat ze de conclusies van dat onderzoek zal aanvaarden en onderdeel van haar beleid zal maken. Dan nu naar die experimenten want ik heb daar nog een heel ander motief voor anders dan dat van de heer Van der Graaf waarom je dat, vind ik, gerust kunt laten staan. Kijk, onze stelling is dat we de eerstelijn gezondheidszorg moeten versterken. Allen is bekend dat met name die tweedelijn dat die erg kostbaar is. Als je nu kosten maakt in de eerste lijn en daarmee kunt bewerkstelligen dat de kosten in de tweede lijn meer dan evenredig dalen, dan kan je zelfs een bijdrage leveren aan de financiële noodsituatie van het land. De heer WIJNEN: Mijnheer de voorzitter, die experimenten die moet u dus zien in het kader van het onderzoek. Het onderzoek dat heeft de bedoeling om een draagwijdte te hebben waarbij dus buiten het gebruikelijke pad wordt getreden. Ik denk dat dat eigenlijk het essentiële stuk is van anders wordt er gezegd: nou, wat zit er zoal in onze winkel. En dan nu moet er dus uitgegaan worden van wat wenst de bevolking en wat is de behoefte en daarna komt hoe kunnen we nou qua vormgeving

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1980 | | pagina 59