-3- De heer VAN DER GRAAF: Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van het in gekomen stuk onder nummer 11, het bezwaarschrift. Mij is bekend uit stukken, dat de Gebr. Van Nassau vanwege vakantie er de voorkeur aan gaven om de zaak uit te stellen nadat ze waren opgeroepen voor de 7e februari voor de hoorzitting. Maar dan nog roept dat wat vragen op want dan vraag ik me nog af of we daarmee ten aanzien van de wet op het juiste spoor zitten. Als ik de wet Arob goed lees dan moet binnen een maand of de zaak behandeld zijn door de raad of het moet voor een maand worden verdaagd. Een dergelijk besluit hebben wij niet genomen, en ligt ook thans niet voor. Maar zelfs dan zouden we nog over de 2 maanden heen komen. Ik denk dat we in ieder geval op dit moment dan heel duidelijk moeten uitspreken dat het bezwaarschrift hoe dan ook toch ontvankelijk is. Dat daarmee dus geen problemen kunnen ontstaan omdat het nu te laat is ingediend. Maar ik zou toch wel willen voorkomen dat dit gebeurt, want als ik de termijnen bekijk en ik bekijk dus ook het ambtelijk advies wat dus is toegevoegd, die tien dagen ter inzagelegging, dan zeg ik dat het naar mijn overtuiging zeer wel mogelijk is geweest om, zij het met enig kunst-en vlieg werk om de zaak te regelen zodat althans die hoorzitting wel binnen die maand was geweest en dan hadden de Gebr. Van Nassau waarschijnlijk ook nooit op vakantie geweest. Ik denk dat dit doodgewoon te lang duurt en dat het niet in overeenstemming is met de wet Arob. De VOORZITTER: Nou, ik moet u zeggen dat het best kan zijn dat u gelijk hebt. U hebt dan zonder twijfel overigens, ook in de wet gezien dat als, er staat dan tenzij er een commissie is die advies uitbrengt danwel er op beslist, in dat geval gaat het om een termijn van 60 dagen. Het is een nog jonge wet waarbij met name dat advies nog niet is ingevuld. Het zou dus kunnen zijn dat de commissie die wij hebben in jurisprudentie toch blijkt te zijn een zodanige commissie dat er hier van 60 dagen sprake is. Maar ja, dat zou je pas achteraf kunnen vaststellen. Het probleem dat dan speelt is het probleem van de ontvankelijkheid en dat wordt teniet gedaan door het feit dat er weer een besluit wordt genomen. Want die beschikking die dan ten aanzien van Van Nassau wordt genomen is weer appelabel in het kader van de wet Arob. Dus ze krijgen zeker hun recht. De interpretatie van de provincie is dat de termijnen in deze ordetermijnen zijn. U herinnert zich het geval met de bouwvergunning voor Steéds. Dat heeft het provinciaal bestuur geloof ik een half jaar laten liggen. Overschrijdingen van de termijnen ook. Daaraan herinnerend zeiden zij ordetermijn. Toen wij in het geding brachten de ontvankelijkheid zeiden zij dat er toch weer een beschikking komt. Dus zij hebben altijd wel weer de mogelijkheid om hun rechten te verkrijgen. Dus ik' denk dat dat geen probleem is. Ik denk wel dat het zo moet zijn dat we het willen behandelen. Dat wij geen beroep op niet-ontvankelijkheid moeten doen. Maar dat is impliciet de consequentie van het voorstel wat we doen. Dus ik denk dat als we het nu willen verdagen in het licht van deze toe lichting dat dat dan betekent dat de raad ook inderdaad ook daarop een besluit wil nemen. Met betrekking tot het zeer wel mogelijk zijn. Ja ik denk dat als u zegt het is zeer wel mogelijk geweest met het nodige kunst- en vliegwerk dat dan blijkt dat het niet zozeer wel is. Die termijnen liggen met eenmaal per maand vergaderen ontzettend kritisch. Misschien dat we de formulering van de verordening waarbij we die commissie hebben ingesteld moeten aanpassen. Dan hebben we in ieder geval de ruime termijn van 60 dagen. Maar mag ik dat hier in eigen huis eens laten bekijken. Dus dat ligt te doen. De heer VAN HOOF: Mijnheer de voorzitter, naar aanleiding van punt 7 daar wordt door het bestuur van het gewest gesteld of gevraagd aan de aangesloten gemeenten om de rijksbijdrage' die verkregen wordt om die te storten in een reservefonds, omdat anders weer het bedrag van de 3, uitgave per inwoner niet gehaald zou worden .Ja mijnheer de voorzitter, ik ben de mening toegedaan dat we hier in onze gemeente, in onze gemeentelijke huishouding, al zoveel potjes hebben waar we in sparen. Reserve hier, reserve daar, groot fonds zus en nog wat van dergelijke zaken. Ik vind eigenlijk de voorgestelde procedure niet juist, mijnheer de voorzitter. Ik zou het wel een

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1980 | | pagina 42