-39-
De heer VAN HOEK: Mijnheer de voorzitter, ik wil alleen maar de argumenten
van de heer Wijnen en de heer Van Hoof onderschrijven en mij ook tegen de uit
breiding van het kernrandgebied verklaren.
De VOORZITTER: Als ik dan mag beginnen met de beantwoording bij datgene wat
gesteld is door de heer Rennings. De heer Rennings bepleit een ter plaatse
uitbreiding van het kernrandgebied om zo mogelijk te maken om aan de totstand
koming van het bedrijf mee te werken. Zoals het plan Buitengebied is vastgesteld
door de raad wordt de grens in die omgeving daar van het kernrandgebied onder
andere gevormd door de Jan Teunisstraat en de Albanoweg. Die grens is gekozen
omdat het een duidelijk in hét terrein herkenbare grens is. Het perceel van de
Gebr. Van Nassau ligt daar toch wel dacht ik een meter of 60 a 70 vandaan.
Het kernrandgebied moet gezien worden als een milieuzöne. In het kernrand
gebied mogen geen nieuwe agrarische bedrijven of veehouderijen worden opgericht.
Het betekent dus dat een uitbreiding van het kernrandgebied duidelijk beper
kingen oplegd ten aanzien van de bedrijfsvestigingen, althans minder mogelijkheden
als in het zuiver agrarisch gebied. Ik dacht dat dat ook de reden was waarom het
kernrandgebied beperkt wordt tot niet meer dan het noodzakelijke oppervlak
zodat niet onnodig het vestigen van nieuwe agrarische bedrijven wordt belemmerd.
In het onderhavige geval wijzigen van het kernrandgebied zou het gevaar met
zich mee kunnen brengen - de heer Wijnen heeft er al op gewezen - dat het een
precedentwerking heeft. Dan kun je natuurlijk op alle mogelijke manieren komen
tot een aanpassing van het kernrandgebied om het vestigen van bepaalde be
drijven mogelijk te maken. Het vestigen van een bedrijf van de Gebr. Van
Nassau ter plaatse ook al zou het kernrandgebied uitgebreid worden zou alleen
maar kunnen - en dat heeft de heer Rennings al gezegd - via een voorbereidings-
besluit maar ook met een zogenaamd postzegelplan, want het gaat er nou juist om
dat in het kernrandgebied alleen het mogelijk is in een bestaand bedrijf en als
dus op de plek waar dus de Gebr. Van Nassau hun bedrijf willen vestigen, als
dat uitgebreid zou worden tot kernrandgebied, dan nog zou het via een post
zegelplan de mogelijkheid geschapen moeten worden om er een woning bij te bouwen.
Dus het is niet alleen zo dat alleen door het feit van het uitbreiden van
het kernrandgebied de mogelijkheid daar kan komen. Eigenlijk in antwoord op
dat wat de heer Rennings dus gesteld heeft ten aanzien van de uitbreiding van
het kernrandgebied ter plaatse. Wij vinden dus dat dat geen goede zaak zou zijn
om de reden die ik u genoemd heb, de precedentwerking en het feit dat er toch
duidelijk beperkingen worden opgelegd aan anderen. Want die zouden dus in dat
gebied ook kunnen zitten. De heer Wijnen die stelt dat het eigenlijk ongewenst
is dat het bedrijf komt in het agrarisch buitengebied. Hij vind ook en ik dacht
om ongeveer gelijke motieven als ik u geschetst heb dat ook het kernrandgebied
niet uitgebreid moet worden omdat dat onder andere ook precedentwerking zou
kunnen inhouden. De heer Van der Graaf stelt: Het college van B. en W. zegt
dat het een bedrijf is wat niet in de gemeente gevestigd is. Ik moet u in alle
eerlijkheid zeggen dat hij daar volkomen gelijk in heeft. Dat de passage zoals
die in het preadvies voorkomt dat die in feite niet juist is en dat het bedrijf
als zodanig, althans het bedrijfsgedeelte op Oudenbosch gebied staat.
We willen hem daar graag gelijk in geven. Hij zegt: in het preadvies wordt
alleen maar ingegaan op het advies van de agrarische commissie ten aanzien van
het feit dat het in het kernrandgebied moet zijn. Het advies van de agrarische
commissie dat het ook in het agrarisch gebied zou kunnen, daar wordt aan
voorbij gegaan. Wij zijn er in onze benadering gewoon van uitgegaan dat er
ons inziens en ook aan de hand van de adviezen die wij daarover ingewonnen
hebben, dat een dienstverlenend bedrijf niet in het agrarisch gebied thuis
hoort, dat het alleen mogelijk zou zijn in een bestaand bedrijf in het kernrand
gebied. Dat is van het begin af aan ook ons uitgangspunt geweest en wij hebben
nog steeds niet de motieven gevonden om daar een andere mening op na te houden.
De heer Wijnen Hij zegt: in het preadvies zijn er alleen maar passages
genomen uit de nota die niet over een soortgelijk bedrijf spreken. Ja, in de
zitting waarin deze zaak aan de orde is geweest is indertijd uitvoerig stil
gestaan in de motivering bij deze nota. Toen wij deze nota kregen en be
studeerd hadden bleek inderdaad dat er - en dat heeft hij zelf ook al gezegd -