-3- de raad hiervan kennis had kunnen nemen. De VOORZITTER zegt met betrekking tot punt 6 dat de heer Van Overveld een brief aan de raad schreef waarin hij mededeelde zich tot het college gewend te hebben. Burgemeester en wethouders hebben de zaak inmiddels afgewikkeld. Dat wil zeggen in overleg met de eigenaresse van het pad, de woningstichting, is de voorziening, die er eigenlijk al was, weer in takt gebracht. Men wacht af of dat toereikend is. Mocht het niet toereikend zijn dan zal een nadere maatregel worden getroffen om te zorgen dat er geen gebruik van wordt gemaakt op een wijze zoals dat nu gebeurt. Hij heeft de indruk dat dit gebeurd is in overleg met de bewoners. Hij zou willen afspreken dat, als het laatste niet het geval is, men dit dan schriftelijk aan de bewoners laat weten. In het andere geval kan men de suggestie volgen om het stuk voor kennisgeving aan te nemen. Met betrekking tot punt 11 zou hij de heer Van der Graaf in herinnering willen roepen de discussie met betrekking tot de posten in de begroting die betrekking hebben op presentiegeld van de ambtenaren. Naar aanleiding van de discussie daar is afgesproken dat men in de commissie georganiseerd overleg de vraag aan de orde zou stellen met name om vast te stellen of dit een gebruikelijke honorering was voor in dat kader te leveren arbeid. Aldus is het aan de orde geweest. Hij dacht dat daarmee voldaan was aan de afspraak, die dateert uit de begrotingsbehandeling. Niets verzet er zich tegen om mede aan de hand van deze informatie in de commissie voor algemene en bestuurlijke zaken en daar na in de raad daarover van gedachten te wisselen. Met betrekking tot punt 1b begrijpt hij dat de heer Van der Graaf een nader onderzoek/overweging gewenst acht en dat hij hiervoor een ander forum althans in eerste instantie dan de raad zou willen kiezen. Dat gezegd wordt dat het geen precedent kan scheppen verwondert hem omdat men in eerdere instantie toen de heer Rockx precies het zelfde probleem aan de orde stelde met elkaar na ampele overwegingen geconsta teerd heeft dat zulks wel het geval was. Hij denkt overigens dat er zich niets tegen verzet om bijvoorbeeld in de commissie voor algemene en bestuurlijke zaken de vraag van de heer Rockx nog eens te bespreken. Over de ingekomen stuk ken die er niet zijn, kan men snel uitgesproken zijn want de stukken waar de heer Van der Graaf het over heeft zijn ofwel geen stukken die hier op deze lijst zouden moeten staan ofwel stukken, die zodanig laat binnengekomen zijn dat zy gewoon met de beste wil van de wereld niet geagendeerd konden zijn. Bij het eerste stuk doelt hij op het stuk van de woningstichting. De woningstichting heeft aan de colleges van burgemeester en wethouders van de vier gemeenten, waarbinnen de woningstichting werkt, een advies uitgebracht. Hij denkt dat al deze colleges er verstandig aan zouden doen dat aan de raad ter kennis te brengen. Het is duidelijk bedoeld om betrokken te worden bij het opmaken van de nota waartoe men verplicht is op basis van instructie van de minister of van de staatssecretaris, die men vorige keer hier bij de ingekomen stukken aan de orde gehad heeft. Hij vindt dat men niet mag spreken van een ingekomen stuk, dat er niet is. Met betrekking tot de brief van mevrouw Stroethoff, waar de heer Van der Graaf de indruk wekt dat het college zichaan de letter zou vast klampen zou hij willen verwijzen naar de vele formuleringen waarbij men zegt dat het naar de letter wellicht niet ontvankelijk is maar naar de geest is het duidelijk gericht aan de raad, dus ontvankelijk. Hij dacht niet dat men het college kon verwijten dat het zich zo aan de letter houdt. Het is duidelijk dat als een brief bedoeld is te zijn gericht aan de raad, deze daar danook aan de orde komt. Deze brief is alleen van een zo late datum dat deze bij het op-^ maken van deze agenda niet was mee te nemen. Men kan daarom niet een maand stil blijven zitten. Vandaar dat men al tot aktie is overgegaan. Het lid VAN HOOF zegt dat de heer Van der Graaf feitelijk al voldoende inge gaan is op het schrijven genoemd onder punt 16. Daar de voorzitter in het ant woord stelt dat het nu gaat om een zelfde zaak waarover men eerder gesproken heeft moet hij duidelijk stellen dat thans een ander verzoek aan de orde is ria-n in 1976. De heer Rockx vraagt nu duidelijk om verplaatsing van zijn garage tot aar> een nieuwe te creëren rooilijn. Hij vindt het jammer dat het college meent op deze wijze te moeten antwoorden. Hij mist hier de zo zeer gewenste flexibi liteit in beleid naar de burger toe. In afwijking van hetgeen wat het college voorstelt zou hij willen voorstellen medewerking aan het verzoek aan de heer Rockx te verlenen. Hij dacht dat dit nog een haalbare zaak is ook.

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1979 | | pagina 89