-39-
bezwaarschriften, welke ook duidelijk op fouten zijn gerichte Het college heeft
met het voorstel, zoals dat hier ligt, een bijdrage willen leveren aan het
tot een minimum beperken van de onzekerheden waarmee de heer Van Oosterhout
zit. Hij denkt dat het ook rechtvaardig is tegenover de heer Van Oosterhout
in vergelijking met de andere gevallen, die afgehandeld moeten worden. De
bedrijfsschade, waarop de heer Van Hoof attendeerde, ziet hij niet zo nadruk
kelijk, omdat de medewerking op grond van artikel 50lid 8, van de Woning
wet, de verklaring-van-geen-bezwaar-procedure, door niemand kan worden afge
dwongen. Dat is geen plicht van de overheid. De heer Van Oosterhout zou hoog
uit kunnen zeggen dat het wel willekeurig is dat anderen het wel krijgen en
hij niet. Al met al reden voor het college om het voorstel te doen, zoals dat
ter tafel ligt.
Het lid VAN DEE GRAAF merkt op dat dit alles niet erg overtuigend is. De
vergissing of fout, die naar het oordeel van het college is gemaakt, is kenne
lijk niet zo heel duidelijk, want daarmee speelt dan een rol dat er een brief
wisseling heeft plaatsgevonden en dat dat klaarblijkelijk voor het Advies
bureau geen aanleiding heeft gegeven om een zo duidelijke fout te herstellen.
Hij denkt in tegendeel, dat het adviesbureau niet overtuigd is geweest. Dat
is een reden om voorshands aan te nemen dat die vergissing mogelijk geen ver
gissing was. Hij staat overigens open voor de gedachte dat het wel een ver
gissing is, maar dat zal op een andere wijze dan nu gebeurt, vastgesteld moeten
worden, als men vooruit loopt op de behandeling van de bezwaarschriften. Hij
wijst er wel op dat tien van de zestig bezwaarschriften betrekking hebben op
het bezwaar tegen de bestemming "burgerwoning". Zal de raad dan nu moeten gaan
beoordelen dat één van die tien, met al die vaagheden, zo een klaarblijkelijke
vergissing is. Hij is daarvan op dit moment niet overtuigd. Los van dit alles,
ook wanneer uiteindelijk, en hij bouwt dan in dat die zekerheid niet zo duide
lijk aanwezig is, straks wordt aanvaard dat dit geen burgerwoning is, maar een
landbouwbedrijf, dan staan op dat moment alle mogelijkheden open, net eender
als voor ieder ander, om te bouwen wanneer dat noodzakelijk is. Normaal is in
ieder geval dat tijdens een voorbereidingsbesluit de bouw bevroren is, be
halve datgene, wat heel duidelijk, en dat is naar zijn mening hier niet het
geval, in overeenstemming is met datgene wat er gebrouwen wordt. Het verbaast^
hem dan dat toch het college eigenlijk zo gemakkelijk zegt: of dat nu werkelijk
zo hard nodig is dat weten wij natuurlijk ook niet. Dat staat overigens ook
niet in het preadvies. In het preadvies wordt aangenomen dat er een bedrijfs
belang mee gemoeid is. Als er op 12 december een bouwvergunning wordt aange
vraagd, wat nog maar heel kort is geleden, dan vraagt hij zich echt af of
dein aangenomen moet worden dat dit bedrijf valt of staat bij een onmiddellijke
honorering van die bouwvergunning. Dat waagt hij te betwijfelen. Hij is overi
gens ook niet bang voor een schadeclaim, zoals de heer Van Hoof. Wanneer de
raad handelt in de overtuiging dat bedoeld bezwaarschrift op de juiste manier
en op tijd wordt behandeld, een artikel-50-procedure is geen must, dan vreest
hij geen schadeclaim.
Het lid WIJNEN is van mening dat op deze kwestie nog een aanvulling mogelijk
was. Er wordt getwijfeld aan de serieusheid van het bedrijf en ook aan de
vraag welke hiervoor aangelegd zal moeten worden. Voor het bestemmingsplan is
aangehouden de norm van 50 standaardbedrijfseenheden. Als men ziet wat de heer
Van Oosterhout voor bedrijfsomvang heeft op grond van genoemde aantallen
beesten en grond, die deze in gebruik heeft, dan komt dit bedrijf wel over de
150 eenheden. Het bedrijf is dan driemaal groter dan er als minimum wordt
genoemd door de stedebouwkundige. Dit is echter geen heilig getal, want men
heeft ook nog rekening te houden met de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die
voorschrijft dat er geen structuurpolitiek bedreven mag worden. Men mag dus
kleine bedrijven niet uitsluiten. Men moet kleine bedrijven ook een bouw
vergunning geven. Op grond daarvan gelooft hij dat er geen enkele twijfel en
onderzekerheid in deze is.
Het lid VAN HOOF merkt op dat de voorzitter en de heer Van der Graaf twijfelen
aan een mogelijke schadeclaim. Hij kan zich deze echter toch levendig voorstel
len. Als ten onrechte de mogelijkheid tot het afgeven van een bouwvergunning
geweigerd zou worden en de betreffende persoon kan later duidelijk aantonen