moeilijker is geworden en dat de mogelijkheden, dat er veel bezwaarschriften
ingediend worden, daardoor sterk worden vergroot. Hij heeft op dit moment ook
geen andere weg dan die, welke het college voorstelt. Men kan op dit moment
niet a bout portant vaststellen of men over zou moeten gaan op die oppervlakte -
grondslag. Hij zou op dit moment ook niet weten of dat wel goed is. Daarom zou
hij willen voorstellen om in de loop van de jaren te trachten beide systemen
tegenover elkaar te zetten. Dit hoeft niet voor 100#, maar dat kan met behulp
van steekproeven. Op deze wijze kan de raad vergelijkingsmateriaal krijgen. Zo
heeft men meer mogelijkheden om ten aanzien van de keuze van de grondslag
straks een juister besluit te nemen.
De VOORZITTER zegt dat de heer Kop Jansen zijn verbazing uitspreekt over de
geoffreerde prijzen. Het college kan daar ook niet achter kijken. Dat is nu
juist het nut van het tegen elkaar uitspelen van een aantal instanties. Voor
het college is het toch wel opvallend geweest dat een commerciële instelling
als Meeüs duidelijk onder twee semi-overheidsinstellingen, te weten Bouwtoe
zicht West-Brabant en Kafi, door kan gaan. Met betrekking tot die meerdere doel
einden voor intern gebruik moet hij zeggen dat men die waardering gebruikt bij
aanvragen om gemeente-garanties; het vaststellen van het vermogen bij aanvragen
op grond van de Algemene Bijstandswet; aanvragen om verklaringen van onver-
mogen; aankopen door de gemeente. Dan is het natuurlijk wel zo - dat wil hij
graag de heer Van Hoof toegeven - dat men als men hier gebruik van maakt in
het achterhoofd best wel erbij moet denken dat het eigenlijk niet de waarde
is in het economische verkeer.De wijze, waarop het vijf jaar geleden vastge
steld is, was gericht op een goede onderlinge vergelijkbaarheid van die
waarden. Met z'n allen zet men vraagtekens bij de opmerking dat deze waarden
de waarden in het economische verkeer zouden zijn. Het college heeft gemeend
te moeten adviseren te kiezen voor een waardering die met name ook de vele
bezwaarschriften, die de heer Van der Graaf vreest, oproept. Het systeem is^
niet zo objectief. Dat klopt. Het is een waardering. Het heeft een persoonlijk
karakter. Dan zullen daarin opgeleide mensen dat wel met behoorlijke nauwkeurig
heid doen. Het blijft toch een waardering van de kant van die mensen. De mate
van objectiviteit, die wordt bereikt, zal afhangen van de mate waarin de be
zwaarschriften naar voren komen. Die kunnen nu inderdaad komen, want nu hoeft
er niemand meer te zeggen dat het bedrag, wat op de aanslag staat, als waarde,
als grondslag voor de berekening, een stuk beneden de waarde van het betref
fende huis is. Dat hoeft niet meer te spelen. Men kan nu zeggen dat er een
duidelijke poging is gedaan om de waarde per 1-1-1979 vast te stellen. Daar
is men het wel of niet mee eens. Op het moment dat men het daarmee niet eens
is wordt er opnieuw gepoogd om die waarde in dat economische verkeer vast
te stellen. Rechtvaardiger, dat zal men, gelooft hij nooit kunnen vaststellen.
Ook de taxaties van vijf jaar geleden zijn gedaan door vakmensen, naar hij
heeft begrepen, met de duidelijke intentie om in die onderlinge vergelijkbaar
heid rechtvaardigheid te brengen. Met betrekking tot het wijzigen van de grond
slag, gelooft hij dat hij de heer Van Hoof gerust kan stellen, want daar moet
de Tweede Kamer aan te pas komen en zij hebben er zoveel moeite mee gehad om
die twee grondslagen asm te nemen. Als dan al de Tweede Kamer de bereidheid
zou hebben om de gemeentewet te wijzigen in deze zin dan moet men aannemen dat,
dsin wil hij nog niet de aantsillen van de heer Van der Graaf noemen, want dat
zou betekenen dat 825 gemeenten die het systeem van de economische waarde Heb
ben, men dan toch zodanige overgangsmaatregelen krijgt dat daar nog hele tijden
het huidige systeem in de gemeenten, die daarvoor in het verleden hebben ge
kozen zal doorwerken. Met betrekking tot de vragen van de heer Wijnen merkt
hij op dat het zo is dat we bij allen, die we benaderd hebben om taxaties te
verrichten begonnen zijn met aan te geven welke informatie we zouden verstrek
ken. Aan de hand van die informatie hebben we offertes gevraagd. Die moeten
dus als zodanig vergelijkbaar zijn, temeer ook omdat we gezegd hebben wat we wen
sten, met name die individuele benadering. De bijdrage van de kant van de ge
meente is dus bij ieder evenveel. Met betrekking tot het medenemen van de
waardegrondslag oppervlak in verband met een eventuele aanstaande wijziging
van die grondslag, denkt hij, dat we daaraan eigenlijk niet zo een behoefte
hebben, omdat dat in het kadaster is terug te vinden. Het probleem is wel dat