-21-
een preadvies in de raadsvergadering met deze zaak wordt geconfronteerd dan
v/ekt dit toch een bepaalde vorm van agressie op, die, naar zijn mening, voor
komen had kunnen worden. Hij wil toch vragen voor de toekomstige gevallen an
ders te handelen dan nu gebeurd is.
Het lid WIJNEN zegt kennis te hebben genomen van de opvatting van zowel de
heer Van Eijkeren als de heer Van Hoof, die opmerkten dat er ook nog andere
mensen in de commissies zitting hebben. Dat is inderdaad zo. Die mensen hebben
blijkbaar andere opvattingen, althans hij, heeft een ander verwachtingspatroon.
Als iemand zegt dat en dat is fout gegaan dan wil hij dat op dat moment erken-
ken. Dan gaat hij niet alsnog zeggen: hier ga ik een scene van maken straks in
de raad, daar kom ik nog wel eens op terug. Hij heeft hieraan helemaal geen be
hoefte. Als iemand erkent dat hij op een bepaald moment fout is geweest dan is
dat voor hem voldoende.
De VOORZITTER zegt zonder de verwoordingen van de heer Wijnen te willen kiezen,
wel te willen verwijzen naar hetzelfde moment wat deze kennelijk bedoelt.
In de commissie algemene en bestuurlijke zaken van februari is door wethouder
Du Pont deze presentatie van feiten ook gegeven en uit de reactie van de heren
Van Hoof en Van Eijkeren was af te leiden dat zij vandaag in deze vergadering
er behoefte aan hadden hierover in het openbaar te spreken. Dat is de reden
waarom het college gezegd heeft: laten we dan de zorgvuldigheid in acht nemen
om tevoren hierover heel nadrukkelijk met elkaar van gedachten te wisselen
hoe ons antwoord in deze zal zijn. Vandaar ook dat hij kon zeggen dat van de
heren Van Hoof en Van Eijkeren te verwachten was dat zij hierop zouden reageren.
Het college heeft geprobeerd dit met betrekking tot de opmerking van de heer
Van der Graaf, op het moment dat het misverstand werd geconstateerd, de zaak zo
snel mogelijk in alle duidelijkheid aan de raad te presenteren. Die duidelijk
heid moet blijken uit de zin, die ook door de heer Van Hoof is geciteerd en
waarover deze zich, spreker vindt terecht, verontwaardigd toonde. Het college
heeft niet afgewacht tot de vergadering van de commissie algemene en bestuur
lijke zaken zou komen, maar in het preadvies aan de raad opgenomen de redactie
welke fouten er waren geweest en dat dat een abuis was geweest. Met betrekking
tot de kanttekening van de heer Van Eijkeren merkt hij op dat de bereidheid
van de kant van het college om in het contact met O.T.C. te kiezen voor de
mogelijkheid dat O.T.C. zelf het schilderwerk zou doen, was in eerste instantie
op grond van de adviezen van met name de technische mensen niet erg groot.
Er was een duidelijke voorkeur, gericht op de te vermoeden kwaliteit van het
schilderwerk, dit te laten doen door professionele schilders. In de commissie
algemene en bestuurlijke zaken heeft met name de heer Van der Graaf een lans ge
broken voor een stuk zelfwerkzaamheid van de kant van O.T.C. door te zeggen
dat men daarop wel moest ingaan. Het voorstel dat de heer Van der Graaf toen
deed is door de commissie algemene en bestuurlijke zaken ook overgenomen en er
is gezegd dat als zij dan dat schilderwerk, niemand was beter met het bestek
van het tennispaviljoen op de hoogte dan O.T.C. zelf, zelf willen doen dan
wordt die gelegenheid gegeven en zal becijferd worden wat daar de financiële
consequenties van zijn. Dat het uiteindelijk anders is uitgekomen ligt ook een
beetje, dacht hij, aan de overschatting, van de zijde van O.T.C. van de moge
lijkheden om dit zelf te doen. Hij is het eens dat men er met elkaar naar moet
streven om in de redactie met name de contacten, maar ook van preadviezen, te
proberen in ieder geval niets te doen wat de sfeer zou kunnen verslechteren.
Hij heeft overigens niet de indruk dat door deze zaak de sfeer verslechteren
zal. Hij denkt dat het meer in de communicatiestoornissen in deze sfeer ge
zeten heeft. Men heeft daarover, hij dacht in de commissie algemene en bestuur
lijke zaken, gesproken. Er zijn argumenten ter tafel gekomen, die, als dit niet
hoog nodig is, hier niet opnieuw op tafel hoeven te komen. Hij zou er in ieder
geval de voorkeur aan geven om wat men daar met elkaar heeft besproken hier^
niet in de openbaarheid te bespreken, omdat het vermoedens zijn, die misschien
toch al wrevel kunnen wekken en die daarom veel beter onder tafel kunnen blij
ven. Zij zijn immers nooit tot een actualiteit gekomen. De heer Van Eijkeren
zegt bij de benadering van de oplossing voor het probleem van de toegankelijk
heid dat het gaat om een voorziening voor één persoon. Hij gelooft niet dat dit
juist is. Het gaat, en dat is heel nadrukkelijk de bedoeling geweest van het