zo een geval vindt hij toch de vraag gerechtvaardigd of, gezien de situatie,
een veel goedkopere oplossing als een hellingbaan, waarbij, naar hij heeft be
grepen, ook andere technische oplossingen mogelijk waren dan de ene, die nogal
wat bezwaren met zich bracht, dat er toch hulp door derden verleend moet worden,
vindt hij het voordeel van een lift, die zeer incidenteel, naar men verwacht ge
bruikt zal gaan worden. Hij denkt dat het zeer incidenteel gebruiken van een
apparaat ook de mogelijkheid van weigering en storingen alleen maar bevordert.
Dat alles maakt hem toch wel wat sceptisch ten opzichte van de nu voorgestelde
voorziening, temeer daar hij zich onlangs heeft laten informeren over de oplos
sing die men bij de Nederlandse Spoorwegen, die natuurlijk veelfrequenter met
soortgelijke situaties te maken hebben, getroffen heeft. Dan blijkt dat er be
paald we1 typen hellingbanen zijn, die ook in deze situatie een geschikte op
lossing zouden zijn. Hij is niet tegen de voorziening op zich, uiteraard niet.
Het lijkt hem van groot belang dat er voorzieningen komen in dit soort situaties.
Hij vraagt zich alleen af of het voldoende is onderzocht, uit zijn informaties
moet hij haast concluderen van niet, of een andere, goedkopere en toch aange
paste oplossing mogelijk was, juist gezien de situatie waar het hier om gaat.
Hij denkt dat O.T.C. uiteraard niet ongelukkig is met de oplossing, die hier
wordt voorgesteld, maar dat zij ook een andere oplossing zeer acceptabel zou
hebben gevonden.
Het lid VAN DER GRAAF zegt te willen beginnen met een advies aan het college
van burgemeester en wethouders. Hij vindt het op zichzelf heel begrijpelijk dat
er zich wel eens een situatie voordoet, waarin fracties, de raad, het college,
of de burgemeester, niet helemaal juist hebben gehandeld en dat achteraf be
treuren of de schijn opwekken juist te handelen en dat op zich al te betreuren.
Hij zou het college het advies willen geven om voortaan in een eerder stadium aan
de raad aannemelijk te maken waarom zoiets is gebeurd en ruiterlijk te erkennen
dat het in ieder geval fout was. Dan voorkomt men dat de gemoederenna een aan"
tal vergaderingen wat opgepept raken en men heeft dan ook kans om dit soort toch
wel erg. vervelende discussies te kunnen vermijden,^toch op zijn minst wat
sneller te kunnen komen tot hetgeen zijn collega zoeven zei: als dit een er
kenning is dat het fout was, dan heb ik daar vrede mee. Dit is een advies van
hem. Hij protesteert wel tegen de opmerking van de voorzitter, die deze in eerste
instantie maakte, dat het college had gerekend op de kritiek van de heren Van
Hoof en Van Eijkeren. Hij acht dit discriminerend en denigrerend voorde rest
van de raad. Als de voorzitter de rest van de raad beschouwt als kritiekloos,
als ja-knikkers, dan is dat de zaak van de voorzitter. Spreker acht het niet
juist dat de voorzitter van de raad dit uitspreekt. Misschien dat het er mee
te maken heeft dat O.N.S. niet aanwezig is deze avond, maar op zich lijkt hem
een dergelijke constatering niet juist.
Het lid VAN HOOF merkt op dat dit hem inderdaad ook treft. Hij heeft met grote
letters geschreven: Van Hoof en Van Eijkeren. Er zitten in de commissie alge
mene en bestuurlijke zaken nog meer mensen dan alleen Van Hoof en er zitten m
de commissie openbare werken nog meer mensen dan alleen Van Hoof en Van Eijkeren.
Hij begrijpt niet waarom deze kritiek, zij het dan van andere partijen misschien
in mindere mate, er toch niet gekomen is. Hij bedoelt dat het constateren van een
dergelijke zaak alleen maar van mensen moet komen, die bekend staan als critici
wat dat betreft of mag dat ook komen van mensen, die bepaalde dingen ook onder
kennen, want iedereen heeft kunnen constateren dat er iets mis gegaan is. Er-
zijn toch maar twee mensen op deze kwestie ingegaan. Hij kan dit niet begrijpen.
De voorzitter heeft gezegd te hopen dat zijn verklaring als zodanig de raad milder
zal stemmen. Dat doet het inderdaad, hetgeen feitelijk niets afdoet aan het
feit dat de zaken zijn gebeurd, zoals ze gebeurd zijn. Hij realiseert zich dat
iedereen fouten kan maken. Dat is hij helemaal met de voorzitter eens. Het
frappeerde hem wel, en dat zit hem toch tamelijk hoog dat tot in tweede instantie
toe gesuggereerd is dat er nog mogelijkheden waren om te komen tot een andere
keuze, terwijl dat toch in beide gevallen niet het geval was. Als het college
tot de constatering komende dat er inderdaad geen keuze op dat moment meer was,
wat had dan het college belet om eventjes aan de mensen die in de betreffende
commissies zitting hebben te berichten dat dit en dat wel is toegezegd, maar er
zijn toezeggingen gedaan, die niet gestand kunnen worden gedaan. Wanneer men via