-3- raeenten. Hij denkt dat iedereen zal zeggen dat het een goede suggestie is en dat het heel logisch is in het licht van die overwegingen dergelijke conclusies te trekken. Het college denkt dat de gedachte zoals deze in die motie ligt geen nadere adhesie behoeft om onderzocht te worden. De suggestie zal alle aandacht krijgen, die zij verdient. In het licht van wat in het verleden heeft geleid tot de bepaling van de datum, zoals wij die nu kennen, zal wellicht bekeken wor den of die overwegingen zouden kunnen vervallen en dat de datum verschoven kan worden. Daarom heeft het college gezegd dat, als dit nu zo duidelijk is - hetgeen men eigenlijk wel moet aannemen - men dan de suggestie van de raad van Apel doorn moet volgen en dit voor kennisgeving aan moet nemen. Het lid VAN DER GRAAF zegt het niet eens te zijn met de voorzitter. Hij ziet de macht van het getal. Wanneer een aantal gemeenten deze suggestie overneemt, het zij adhesie betuigt aan deze motie hetzij zelf een motie van gelijke strekking aanneemt, dan zal dat eerder nopen tot beoordeling van een dergelijke wijziging dan wanneer dat uit de boezem van een gemeenteraad komt.In die zin is hij het met de voorzitter niet eens. Hij heeft ook nog een andere overweging. Binnen zijn fractie leeft de gedachte dat men deze motie terug wil zien om over dit punt te kunnen discuteren. Daarnaast verbaast het hem dat nu van de zijde van O.N.S. het voorstel om adhesie te betuigen moet komen, temeer daar hij bepaald niet de indruk heeft gekregen in de voorgeschiedenis van de totstandkoming van dit college, dat daar sprake was van tijdgebrek. Dit kan hij verkeerd ingezien hebben. Hij blijft bij zijn voorstel om dit punt volgende raadsvergadering terug te zien ter bespreking. Het lid PLEVIER zegt exact dezelfde mening toegedaan te zijn als de heer Van der Graaf behalve zijn laatste paragraaf. Het lid VAN HOOF zegt geen voorkeur te hebben noch voor de mening van de heer Rennings noch voor de mening van de heer Van der Graaf. De mening van de voorzitter kan hij daarentegen niet delen. Het lid RENNINGS zegt, daar hij inziet dat hij geen meerderheid van de raad kan krijgen om adhesie te betuigen, dat hij in overweging geeft deze zaak in de eerstkomende vergadering van de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken aan de orde te stellen zo daarvoor ruimte op de agenda is. Hij vindt dat men een dergelijke zaak niet zomaar voorbij moet laten gaan. De macht van het getal, zoals de heer Van der Graaf dat geformuleerd heeft, kan er toe bijdragen dat wellicht op korte termijn een wijzing kan komen. De VOORZITTER zegt dat de raad dit stuk nog terug zal-zien. Het lid RENNINGS zegt zich af te vragen of bij punt 13 het college mee gegeven moet worden dat het de briefschrijver antwoord moet geven. Het lid VAN DER GRAAF zegt dat punt 13 hem nogal geïntrigeerd heeft. Vooral omdat bij veel mensen de gedachte bestaat - hij denkt terecht - dat zwart werk en beunhazerij niet alleen bestreden moeten worden door het gemeentebestuurals het ware door het verbieden dat iemand zijn eigen huis bouwt, maar dat binnen de boezem van het bedrijfsleven heel wat te verbeteren valt. Om die reden staat dit verzoek hem eigenlijk tegen. Een andere opmerking is dat hij het met de heer Rennings eens is dat in dit geval een antwoord op de brief geschreven moet worden. Al houdt deze maar in dat het verzoek ter kennisneming aangenomen is. Mogelijker wijze kan de vraag gesteld worden wat een bepaalde zin in die brief mag betekenen te weten: "Het steekproefsgewijze gebruik maken van de kleine advertenties, waar in zwart werk van beunhazen, bijlessen,werksters, prostitutie etc. dagelijks via de dagbladen wordt aangeboden, zal worden geintensiveerd." Er gaat voor hem een wereld van onbegrip open. Wellicht kan er als dierbrief ge schreven wordt de vraag gesteld worden om een nadere verduidelijking van deze intrigerende zin. De VOORZITTER zegt te willen toelichten waarom het college voorstelt deze brief voor kennisgeving aan te nemen. Bij de brief was een copie van de brief van het Nederlands Verbond van Ondernemers in de Bouwnijverheid gevoegd. Die brief was 23 oktober 1978 aan het college toegezonden. In de laatste zin stond: "Mocht een en ander voor u aanleiding zijn tot het geven van een reactie dan zien wij deze gaarne tegemoet." Op 31 oktober heeft het college die brief behandeld. Men heeft gezegd: "Wat moet men op deze brief nu zeggen. Niets." Dat is dan gemakkelijk en

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1979 | | pagina 3