-22-
spreken. Vorig jaar heeft men afgesproken dat men met betrekking deze zaak zou
streven naar een goed inzicht. De heer Van der Graaf heeft reeds aangeduid dat er
enorme verschillen zijn tussen de diverse scholen. Misschien is het een bevesti
ging dat die posten niet met elkaar te vergelijken zijn. Men mist voldoende in
zicht om na te gaan wat er achter zit en wat te vergelijken is met een andere post
in een andere begroting. Naar aanleiding van de beraadslagingen rond de vast
stelling van het bedrag per leerling heeft men gevraagd de rekeningen in te
zenden. Hierbij heeft men gezegd dat men een controle zou krijgen op de rekening
van alle scholen. Het college dacht dat het niet zinvol was dat ieder jaar van
alle scholen te doen. Dat inzicht kan men ook opbouwen. Reden waarom het college
gezegd heeft om twee scholen per jaar uit te nodigen om hun gegevens over het
afgelopen jaar te geven. Die rekeningen gaat men dan uitpluizen. Uw raad weet dat
men de begrotingstijd met achter de rug heeft. Dit werk moet op dezelfde afde
ling gedaan worden. Men is hiermede bijna klaar. In februari verwacht men de
rapportage in de vergadering van burgemeester en wethouders aan de orde te
kunnen stellen. Deze rapportage hoopt men ook in februari aan de orde te stellen
in de commissie voor Algemene en Bestuurlijke Zaken. Het blijft nu zo dat men
het als leidraad moet missen. Het is niet zo dat de wens, die meerdere malen
is geuit, betreffende die gegevens, tegen dove mansoren is gezegd. Er wordt aan
gewerkt om dat inzicht te verkrijgen. Het voorstel, dat nu voor u ligt, is niet
helemaal een blind varen. Met alle respect voor de kritiek van de heer Van der
Graaf op de ondoorzichtigheid van de cijfers, moet hij zeggen dat er andere in
dicaties zijn - de voorgaande jaren, het advies van de inspecteur, toevalliger
wijze ook een stuk rijksoverheid en het vergelijkingsmateriaal van het C.B.S. -
waarom men gezegd heeft om met de beperktheid van de middelen een voorstel te
doen op basis van de begrotingen zoals die hier nu liggen. Of het waar is wat de
heer Van der Graaf zegt, dat men de begroting van onderaf aan heeft opgezet, weet
hij niet. Hij gelooft dat niemand van ons dat kan beoordelen. Te hopen is dat
we in de toekomst komen, aan de hand van de resultaten van dat rekeningonderzoek,
tot iets van een model, waardoor we inderdaad straks weten waarover we praten
en wat er precies met een bepaalde post bedoeld is. De motivering, die er in de
circulaire van Binnenlandse Zaken met betrekking tot de uitkering uit het gemeen
tefonds is verstrekt voor de beperking van dat bedrag of voor hoe het bedrag
er uit zou moeten zien, hebben wij niet gevolgd omdat we waar we steeds het
standpunt hebben genomen - de heer Van der Graaf vertaalt dat iets later in zijn
betoog om genoeg te geven maar gelukkig geen Sinterklaas te spelen - daarbij ons
ook baserend op begrotingen, die evengoed ook heel weinig zeiden, maar in ieder
geval als uitgangspunt hebben gekozen dat het onderwijs, de schoolbesturen, een
goede kans moesten krijgen, meenden we dat we ook dit jaar toch de begrotingen
weer als uitgangspunt moesten kiezen en op grond daarvan moesten komen tot een
voorstel aan u opdat het onderwijs daar een goede kans moest krijgen. Van de
mogelijkheid van artikel 96, lid 5> is dus gebruik gemaakt en op het moment wordt
vastgesteld of met betrekking tot het jaar 1977 de plicht van artikel 96, lid 1,
van de Lager-onderwijswet 1920 om de gelden te gebruiken overeenkomstig de be
stemming, of dat inderdaad is nagekomen. Het is zo dat alle bijzonder onderwijs
valt onder dit bedrag per leerling. Als een school in bijzondere omstandigheden
verkeert en daaraan niet voldoende heeft dan is er de mogelijkheid van artikel
101-ter, de mogelijkheid tot het verzoeken aan de minister om in aanmerking te
komen voor een suppletie op dat bedrag. Een mogelijkheid waarvan bijvoorbeeld de
kleine school van het schoolbestuur van het Protestants-Christelijk Onderwijs
gebruik maakt. Die mogelijkheid grijpt het schoolbestuur van St. Louis niet aan,
zij vragen dus geen bedrag dat hoger is. Met betrekking tot de opmerking van de
heer Van Hoof over de rekeningcijfers denkt hij dat hij toch wel duidelijkheid
heeft gegeven van het waarom. Deze komen dus op korte termijn. Dan dient het
probleem zich aan: als men hier niet voldoende aan heeft hoe krijgen dan de scho
len wat ze nodig hebben? Zolang we niet over de gegevens beschikken van die reke
ningen gelooft hij dat we ons dan toch moeten baseren op die andere gegevens en uit
het pakket hebben we gemeend te moeten afleiden dat we daarom, dus uit én de begro
ting én het advies van de inspecteur én de cijfers van het C.B.S. dat we daarom,
op grond van die begrotingen, toch het bedrag wat we hebben voorgesteld, moeten