-30- het in zijn totaliteit nog een duchtig gaan bezien- De silo's van 30 meter. De heer Plevier zou ons ondeugdend vinden als we ons niets aantrekken van wat de provincie wil. Hij vindt dat helemaal niet ondeugend. De raad, het gemeente bestuur, heeft een mate van autonomiteit. Hij vindt dat als wij hier met elkaar vaststellen dat 30 meter niet gewenst is, wel dan moeten we de con frontatie met de provincie maar aangaan. Daar heeft hij geen enkele moeite mee. Niet de provincie maakt ons bestemmingsplan, maar wij maken het bestem mingsplan. En dat is al moeilijk genoeg. Die grens van 350 m3 bij die kleine woningen, daarin volgt hij de mening van de heer Plevier volledig. Door de uitbreiding van gebouwen te binden aan een uitbreiding van 25$ denkt hij dat je niet volledig recht doet aan elke situatie. Hij denkt in tegendeel dat je zou moeten, of in ieder geval kunnen overwegen, om bij woningen die bijzonder klein zijn, boven die 25$ uit te stijgen. Maar dat zou je dan ook in percen ten moeten aangeven. De VOORZITTER merkt op dat altijd gegaan wordt tot 350 m3 of 25$, dus zeg maar die op 270 m3 zitten of 280 m3 zitten, die komen er boven. Het lid VAN DER GRAAF zegt dat dat dan nog beter overeenstemt; maar dat heeft hij inderdaad niet helemaal duidelijk begrepen, maar dat stemt nog meer over een met de gevoelens die hij op dit punt heeft. Misschien dat dat wat verkeerd is overgekomen. Misschien denken we er toch ook wat verschillend over, maar die eis van volwaardigheid van een agrarisch bedrijf daarvan denkt hij dat we toch moeten uitgaan primair van een objectieve maatstaf en secundair van de bedrijfsmatigheid. Met andere woorden de 50 S.B.E. is een objectieve norm die hanteerbaar is. Dan is het een agrarisch bedrijf. Bij bedrijven die daar beneden zitten, of hobby-farming, die beneden die 50 S.B.E.'s zitten, maar waarbij aantoonbaar is dat de bedrijfsmatigheid aanwezig is daar kun je dan nog lager gaan. Hij denkt dat het uitsluitend uitgaan van de toch wat subjec tieve norm van bedrijfsmatigheid, dat dat een mogelijkheid, een willekeur in zich herbergt, waarvan we zoéven ook al hebben kunnen ontdekken dat die wille keur in ieder geval wordt gezien door leden van de raad en ook in het volgen van een bepaald voorstel door het college. Dan denkt hij aan het voorstel om in de 2 gevallen, de nummers 37 en 38, waarbij het ene geval tot hobby- farming wordt verklaard en het andere niet het voordeel van de twijfel te geven. Daar heb je dan al zo'n geval waarbij je zegt dit is toch niet een mogelijk heid die je uitsluitend mag gebruiken. Je moet dan toch wel uitgaan van een objectieve norm en gemotiveerd terugrekenen van die objectieve norm wanneer de bedrijfsmatigheid duidelijk aanwezig is. Dat maakt het wat moeilijker vreest hij, maar hij denkt dat het de enige wijze is om echte willekeur zoveel mogelijk te voorkomen. De 8 meter-grens bouwhoogte voor kassen, daar over heeft de heer Rennings heel zinnige dingen opgemerkt. Die 8 meter is, als het college wil volhouden dat dit voor kassen zou moeten gelden, voor hem een onaanvaardbare zaak. De 8 meter voor bedrijfsgebouwen is op zich een veel begrijpelijkere kwestie. Wanneer het college, voordat er over die 8 meter gesproken wordt, aangeeft dat ook voor het college heel duidelijk spreekt dat het milieu een duidelijk meesprekend belang is, denkt hij dat het college dat ook waar moet maken en niet met een hand moet geven wat dan met de andere hand weer wordt teruggenomen. Het is een vrij duidelijke eis van milieubescherming wanneer je, aua bouwhoogte zowel voor silo's als wat betreft kassen, een bepaalde maximale maat aanneemt, die op dit moment in ieder geval hoegenaamd niet overschreden wordt en vrij algemeen aanvaard. De voorzitter zegt dat het college er op tegen is om de verplichting tot camouflage van silo's op te nemen in het bestemmingsplan en wel omdat dat veel meer een welstandseis is. Hij denkt dat dat niet het geval is. Hij denkt dat dit helemaal niets met welstandseisen te maken heeft, maar dat er meer sprake is van het aanzicht van het landschap. En dat is iets heel anders dan welstand. Dat is ook een vorm van milieubescherming. Hij denkt dat dat in het bestem mingsplan buitengebied wel degelijk thuishoort en dat het er in mag staan. Die eerdergenoemde heer Bosch geeft aan dat dit in het kader van de bouw verordening kan worden opgenomen. In artikel 296 van de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een regeling opgenomen voor wat betreft de beplanting. Daar kan als nadere eis worden gesteld dat het bij een

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1979 | | pagina 224