-27-
lijk nog geen antwoord gekregen op zijn opmerking ten aanzien van de zuide
lijke rondweg, want wat hij daar nou leest bij de provincie dat is dat die
zuidelijke omlegging nog prematuur is en nog in studie is bij Provinciale
Waterstaat. Die contacten worden opgenomen met een instantie. Het zuidelijk
omleggingstracé komt uit vóór in de gemeente Hoeven, maar bedoeld wordt waar
schijnlijk Oud Gastel, want hij is dat nog even nagegaan op het plan van de
ruilverkaveling en daar staat geen tracé op dat daarvoor in aanmerking zou
komen, maar wel in Oud Gastel en dat is dat gebiedje rond Heinsberg.Daarvanheèft
de provincie gezegd dat dat gebied een aparte bestemming heeft, want dat heeft
nog natuurwaarde en zal in het ruilverkavelingsplan gespaard moeten worden.
Dan gaat Oudenbosch toch een weg voorstellen en dan wordt gezegd dat dat zo
gekozen is in overleg met de provincie. Een punt is ook dat het dan nog door
een gebied met landschappelijke waarde gaat, waaraan we dus een waarde toe
kennen. Daar mogen een aantal dingen niet, bijvoorbeeld aanlegvergunningen
schrijft zelfs de P.P.C. en dan ga je denken: nou, dat ligt daar mooi open,
daar mag niet gebouwd worden en dan leg je daar de wegenvoorziening. Dat
vindt hij wel vreemd. Dat geldt ook voor het plaatsen van een bepaald tracé
waarbij je noodgedwongen wel over het terrein van Albano moet, wat nu een
bestemming heeft als sportpark. Dat heeft hem toch wel erg verbaasd.
Verder zou hij er nog op willen wijzen, dat is misschien toch wel goed, ten
aanzien van de onduidelijkheid van die criteria, dat de Kroon, die daar ook
uitspraken over heeft gedaan, dat uit de meest recente Kroonuitspraken blijkt
dat de eis van dat de bedrijven een minimum omvang moeten hebben van een
bepaald aantal S.B.E.'s niet aanvaardbaar is. Daar wordt aangehaald het
Koninklijk Besluit, hij dacht van Voorhout van 29-8-1978, maar dat blijkt ook
uit de meest recente koninklijke besluiten. Dus wat dat betreft vervallen de
mogelijkheden om de standaard-bedrijfseenheden als criteria te gebruiken.
Dan hebben we het nog over het geval van Jongenelen. Dat noemt het college
een hobby-farming. Hij vindt dat, als je dat dan bedrijfsmatig beoefent, je
dan ook, of je dat nou mede uit liefhebberij doet, ergens een bedrijfsinzicht
voor moet hebben. Hij stalt 30 van die beesten. Dat vindt hij wel typisch
als dat dan afgewezen zou worden. Hetzelfde geldt ook voor de heer Brouwers.
Die heeft naar zijn idee nog steeds een bedrijf wat je niet passend kunt zien
als dat dichter bij eenbebouwing zou liggen. Op grond daarvan zou hij zeggen
dat is een agrarisch bedrijf. Daar ligt een mesthoop bij en er is een schuur-
opslag. Dat vindt hij toch wel een criterium en dat de heer De Kroon wordt
afgewezen terwijl deze aanvankelijk wel werd voorgesteld voor honorering, dat
vindt hij ook typisch.
Het lid RENNINGS zegt concluderend van mening te zijn dat we het bestemmings
plan akkoord kunnen verklaren. Hij denkt dat met name en dat heeft de voor
zitter met diens betoog min of meer versterkt, dan de problemen bij hem zijn
weggenomen, dat we inderdaad een aanzet moeten maken en dat ook uit moeten
spreken, dat we overwegen partiele herzieningen in voorbereiding te nemen.
Wat uiteindelijk in het hele betoog doorklinkt is dat met name het laatste
jaar, het laatste halfjaar, er weinig momenten zijn geweest om tot bezinning
te komen en nu kan men daar op zeggen dat de P.P.D. die wijzigingen in die
kernrandgebieden heeft aangebracht, maar het betekent wel dat dat een hele
nieuwe ontwikkeling op gang gebracht heeft. Er zijn nog meer wijzigingen
aangebracht. Ook het aantal bezwaarschriften doet een aantal suggesties in al
dan niet lintbebouwing. Vooralsnog deelt hij het standpunt met betrekking tot
de bezwaarschriften ook, zoals men ze van hem heeft gehoord. Maar het doet bij
hem de overtuiging toenemen dat het ontwikkelen van dit gebied noodzakelijk
zou kunnen zijn om ons te bezinnen niet in het laatst gelet op de ontwikke
lingen rond de haven en de Mark. Aanvankelijk was hij van mening dat wellicht
ook de grens zou moeten worden verlegd, niet alleen op het gebied van de
industrieterreinen aan de Mark, maar ook langs de haven. Het antwoord over
tuigt hem wel dat we dat niet moeten doen, maar het zet hem nogmaals aan om
die aanzet te overwegen. Hij is blij met de opmerking over de groensingels
dat daar 'n stimulerend beleid ten aanzien daarvan zal worden gevoerd. Hij
denkt dat het ook goed is om dat uit te dragen. Hij denkt dat bij de agrariërs
hier en daar de indruk leeft, misschien door een wat ongelukkige samenvatting,