-25"
terrein deel uitmaakt van het plan zegt hij de heer Van der Graaf graag toe dat
nog eens zal worden nagegaan of een stichting voordelen heeft. Hij wil toch
wel vragen, maar hij begrijpt eigenlijk uit het feit dat deze zelf ook naast het
voorbereidingsbesluit ook onmiddellijk zegt dat we die intentie ook kunnen
uitspreken, om in ieder geval niet de zaak als een geheel te behandelen, want
het was juist voor dat terrein dat we angst hadden dat daar ontwikkelingen zouden
komen die we niet wilden. Die bescherming, die we nu hebben kunnen continueren,
zou daarmee verloren gaan. Met betrekking tot de zichtlijnen hebben we in het
bestek, wat we nu hadden om met elkaar overleg te plegen, niet de mogelijk
heid gehad om te achterhalen waar die meters afstand allemaal vandaan komen.
We hebben het vermoeden dat dat algemene normen zijn en zouden toch op grond
daarvan willen adviseren ze in stand te laten. Met betrekking tot de afspraak
die door de heer Van der Graaf ten tonele werd gevoerd in de commissie voor
algemene en bestuurlijke zaken, moet hij zeggen die zich niet te kunnen
herinneren. Wel dat er over het concrete geval is gesproken en dat met betrek
king tot die concrete gevallen is gezegd, ook om de precedentwerking, dat
dit geval van de heer Suijkerbuijk er in ieder geval niet toe zal moeten leiden
dat we daar een bouwmogelijkheid zouden creëren. Met betrekking tot de op
merking van de heer Van Hoof, voor zover nog niet behandeld. Deze heeft de vraag
op tafel gelegd of er sprake was van een splitsing van het pand aan de Bornhem-
weg. Het betreft daar het realiseren van de bouwvergunning van 5-5-67 van 2
woningen. Die bouwvergunning hebben we er bij gehaald. In de praktijk zijn we
niet meer gaan kijken, maar daar blijkt sprake te zijn van twee woningen,
weliswaar met een onderlinge verbinding en een deur, maar toch 2 zelfstandige
v/oningen met een eigen keuken en met een eigen ingang. Met betrekking tot de
opstelling van gedeputeerde staten inzake het bezwaarschrift van de heer
Marijnissen, naar aanleiding van de bouwaanvrage van zijn twee burendie 2
huizen van hemzelf hadden gekocht, heeft hij er behoefte aan om toch te
zeggen dat de heer Marijnissen in zijn toelichting op dat bezwaar bij het
college heeft gezegd dat dat was gebaseerd op de teleurstelling zijnerzijds
omdat hij in de tijd dat hij dat ook wilde en ook nog kon, steeds op een
weigering was gestuit en dat hij daarom bezwaar maakte. Dat zijn natuurlijk
geen bezwaren van planologische aard. Reden waarom wij toch van mening blijven
dat het aanbeveling verdient het bezwaar van de heer Marijnissen ongegrond te
blijven verklaren. Met betrekking tot het objectiveren van de normen hebben
wij de indruk dat het op zich natuurlijk best wel wenselijk is dat er aan
getwijfeld moet worden of je wat dat betreft wel echt objectieve normen kunt
krijgen. Die zou je al wel kunnen krijgen met betrekking tot de volwaardigheid
zij het dan dat je dan een pakket zou moeten nemen, want dan zou je niet alleen
S.B.E. 's moeten nemen, maar ook nog een aantal andere zaken. En als het
gaat om de bedrijfsmatigheid dan is dat betrekkelijk individueel bepaald.
Het gaat nu om het afsluiten van een oude periode, een periode die nu over
gaat naar een veel strakker regime. Hij denkt dat het toch wel aanbeveling
verdient om daarbij dan ook, daar waar duidelijk sprake is van bedrijfsmatig
heid, niet al te zeer te letten op de mate v/aarin dat gebeurt. Met betrekking
tot het bezwaarschrift van de heer Van de Lindeloof merkt hij op er op te
willen wijzen dat woningstichting nergens is toegestaan, maar dat uitbrei
ding tot 250 m3 wel is toegestaan. Met betrekking tot het bezwaarschrift onder
62, het ander bezwaarschrift van de heer Marijnissen merkt hij op dat als je
aan de heer Marijnissen wil toestaan om daar een lintbebouwing te gaan maken
je dat dan in feite aan eenieder moet toestaan die daarbij betrokken is.
De openheid van het gebied, dus het feit dat het nog niet allemaal aaneenge
sloten is, is de reden waarom dit in het buitengebied zit. Die zou je geweld
aandoen als je dat zou gaan dichtbouwen. Het bezwaarschrift van de heer
Marijnissen honoreren zou betekenen dat je wat dat betreft dan wel een prece
dent schept. Met betrekking tot de kosten hoopt hij dat hij daarmee de heer
Van Hoof de gelegenheid heeft gegeven nu af te wegen of dat ook inderdaad con
form het resultaat is. Hij denkt dat de opmerkingen van de heer Van Hoek
allen beantwoord zijn. Met betrekking tot de heer Van Eijkeren hoeft hij niet
in herhaling te vallen. Met betrekking tot die 30 meter, maar dat zeer kritisch
bezien uit de handleiding, uit die nota, dat is inmiddels dus overgegaan naar