-?3- van de wijze v;aarop de afgevaardigden uit de landbouw zich hebben opgesteld bij gedeputeerde staten, dat gedeputeerde staten inmiddels die eis van die 30 meter gewoon impliciet voorschrijven. Uit het gesprek met de P.P.D. heeft het college niets anders overgehouden, wanneer hier een andere hoogte zou worden aangehouden, dat dan aan die bepaling goedkeuring zal worden onthouden en de gemeente de zaak terug krijgt om daarin toch die 30 meter op te nemen. Dat dat met betrekking tot de industrie niet zo is, wijst er, na de toelichting die er bij de P.P.D. werd gegeven, duidelijk op dat de industrie kennelijk een v/at minder intensief contact met gedeputeerde staten heeft dan de landbouw. Met betrekking tot de twee traceringen voor de randweg heeft hij er al op gewezen dat het advies van de P.P.D. nog niet het uiteindelijk advies van de P.P.C. is en dat men én om aandrang bij de provincie uit te oefenen op de noodzaak van een verlichting van de traverse in de kom én om een handwijzing voor de plaatselijke commissie voor de ruilverkaveling te hebben, omdat die zich steeds verschuilt achter het feit dat er in het bestemmingsplan nog geen rekening mee is gehouden. Er werd ook door de P.P.D. gezegd dat het verstandig was om die normering wel aan te brengen, dan kan ook bij het plan van de plaatselijke commissie voor de ruilverkaveling daar duidelijk rekening mee worden gehouden. Overigens is wel gebleken dat de adviezen die door de Provinciale Waterstaat en de Provinciale Planologische Dienst gezamenlijk, althans door een werk groep daaruit zijn uitgebracht, duidelijk gaan in de richting dat een omleiding langs een zuidelijke rondweg nodig en gewenst is voor een verantwoorde ver keerssituatie. Met betrekking tot het woonwagenkamp, merkt hij op dat dit kamp toch ergens moest komen. Het college heeft in overleg met al die instanties, met wie toch regelmatig kan worden vastgesteld dat de meeste gemeenten niet gedraaid komen, een goede plaats kunnen vinden; een plaats die ook weer niet te ver ligt van de plaats, waar het woonwagenkamp nu ligt. Wat dat betreft kan men niet van een echte grote wijziging spreken. Hij denkt dat men blij moet zijn dat men een goede plaats krijgt, die binnen de normen valt, en die het mogelijk maakt dat de bewoners van het woonwagenkamp ook inderdaad conform de bedoelingen van het beleid van de rijksoverheid kunnen integreren in onze eigen bevolking. Met betrekking tot de opmerking over oliehandels merkt hij op dat het waarschijnlijk zo is dat de door de heer Plevier aangehaalde oliehandel in de Jan Teunisstraat door de nette presentatie van die oliehandel, is overgeslagen. Daar lijkt het althans op. Of dat er nu toe moet leiden dat er in de Jan Teunisstraat een industriebestemming wordt neergelegd is een tweede vraag. Het college heeft ietwat zitten speculeren. Het college was met de ad viseurs de mening toegedaan dat als men in dat stuk betrekkelijke lintbebouwing, een stukje industrie zou gaan neerpoten, dat daar dan vermoedelijk toch door gedeputeerde staten de goedkeuring aan zal worden onthouden. Dan is men nog niet veel verder, maar het is wel zo dat voor betrokkene, ook al is het er netjes, de overgangsbepalingen toch gelden en hem beschermen in de uitoefening van zijn oliehandel. Met betrekking tot de winkelbestemming aan de Bornhem- weg merkt hij op dat daar inderdaad slechts die 25$ is toegstaan. Het meerdere valt onder de overgangsbepalingen. Het college is van mening dat het onjuist is om het hele perceel mee te nemen in het bestemmingsplan "Oudland". We proeven er ook een beetje uit dat dat er dan toe zal moeten leiden dat daar een aaneengesloten bebouwing komt tot aan die winkel. Daar kan hij zich best van voorstellen dat er mensen zijn die dat erg op prijs stellen, maar dat zijn dan alleen diegenen die visueel heel duidelijk een stuk buitengebied bezitten en die daar dan bouwkavels op gaan krijgen. Het college dacht dat je dat visueel tot het buitengebied behoren moet honoreren. Het ligt trouwens ook buiten de bebouwde kom, zoals die door het provinciaal bestuur is vastgesteld. Met be trekking tot de arbeidsmogelijkheden voor burgerwoningen was er aanvankelijk de mogelijkheid door ons opgenomen om iedere woning uit te breiden tot 600 m3« Dat vond de P.P.D. wat al te gortig en die zei dan ook dat betekent dat de kleinste, en er zijn hele kleine bij, ook allemaal tot 600 m3 kunnen gaan. Toen was het inderdaad een kwestie van geven en nemen en kwamen we tot de oplossing dat de kleinste: mochten uitbreiden tot 350 m3. Dat heet een flinke woning. Diegenen, die groter waren, dat die dan die 259^-mogelijkheid kregen, tot maximaal 600 m3« Dit om te voorkomen dat je daar excessief grote woningen zou

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1979 | | pagina 217