-15- van de zichtlijnen, die in de regels gegeven zijn. Bij zichtlijnen draait het om hoeken op kruispunten welke onbebouwd moeten blijven om van de ene weg op de andere weg zicht te hebben. Het komt bij hem over dat die zicht lijnen verschrikkelijk ruim genomen zijn. Verschrikkelijk ruim omdat als men de kortste zichtlijnen neemt - dat zijn de zichtlijnen voor overige wegen - men dan zichtlijnen heeft welke een driehoek vormen met gelijke beneh van 70 m vanuit de as van de weg gemeten. Dat betekent wanneer men er vanuit gaat dat men vanuit de hartlijn van de weg 10 meter nodig heeft voor de helft van de weg plus de berm, dat men dan een gelijkbenige rechthoekige driehoek met twee benen van 60 meter overhoudt. Dan beslaat dat 18OO m2, wat onbebouwd moet blijven. Nu spreekt hij over het kleinste geval bij overige wegen. Hij vindt het jammer dat dit erin is blijven staan. Het is niets nieuws. Men heeft hierover gesproken in de commissie voor algemene en be stuurlijke zaken. Enige tijd geleden is er gesteld dat het bekeken zou worden. Hij kan zich herinneren dat er toen van ambtelijke zijde met de wenkbrauwen gefronst werd. Inmiddels staan ze er nog steeds in. Het is een beperking die volgens zijn mening geen of nauwelijks zin heeft. De verkeersveiligheid wordt er nauwelijks mee gediend. De ervaring leert dat, de minst ernstige aanrijdingen althans, gfebeuren op totaal onoverzichtelijke kruispunten. Daar stopt men en kijkt men uit. Daar waar men de andere weg in kan kijken probeert iedereen of het nog juist gaat. Soms gaat het juist niet. Maar het gaat altijd wel met grote snelheden. Nog een enkel woord over de bezwaarschriften met betrekking tot het woonwagenkamp. Hij denkt dat het college ongeacht wat misschien procedureel op te merken zou zijn dat het college aan de goede kant zit door het min of meer categorisch af te wijzen, uitgaat van de stelling dat woonwagen-bewoners ook mensen zijn en recht hebben op leefruimte. Of men het leuk vindt of niet ergens is dat woonwagenkamp. Men kan misschien beter een woonwagenkamp in de buurt hebben dan de' 100.000,missen, want met een woonwagenkamp in de buurt heeft men zeker minder zorgen dan dat men de 100.000,mist. Het lid VAN HOOF zegt zich te kunnen beperken tot een enkele opmerking. Hij kan zich het beste vinden in de woorden van de heer Van der Graaf. Vooral daar waar het gaat over het missen van normen. Hij wil beginnen met te stellen dat men vanaf 1976 eigenlijk met dit plan bezig is. De een in tensiever dan de ander. Als men nu het resultaat ziet ia het licht van de ingediende bezwaren en gezien de kritiek op de procedure - hij valt dan terug naar hetgeen gezegd is over de procedure met betrekking tot het niet afronden van het vooroverleg; ook al is dit in de betreffende commissie goed gevonden - dan vindt hij dat het achteraf toch te betreuren is dat men die weg ingeslagen heeft. Hij meent te kunnen stellen, als men tot een juiste afronding van het vooroverleg zou zijn gekomen, dat dan het merendeel van de bezwaarschriften duidelijk uit de weg zóu zijn geruimd. Hij zou bij enkele bezwaarschriften stil vallen blijven staan. Bij bezwaarschrift nummer 2 wordt gesteld dat de woning geruime tijd gesplitst zou zijn in twee woningen. Hij vraagt zich af waarom dit feit niet in eerste instantie uit de plankaart blijkt. Is dit al sinds 1967 het geval? Hij kan zich wel voorstellen dat betrokkene deze gelegenheid aangrijpt om de deling te reali seren, Hij zou graag van het college willen vernemen of werkelijk uit bouw vergunningen blijkt of deze tv/eedeling al in 1967 formeel heeft plaatsgevonden.Zo niet dan zou hij voor willen stellen om alsnog het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Ten aanzien van het bezwaarschrift, genoemd onder nummer 3, kan hij meevoelen met de bezwaren van de omwonenden. Hij vindt echter uit een oogpunt van tolerantie ten opzichte van minderheidsgroepen dat het voor stel van het college gevolgd kan worden. Deze mensen moeten evengoed als andere mensen recht hebben om binnen de gemeenschap te wonen. Bij het be zwaarschrift nummer 16 van de heer D, Marijnissen verwijst het college naar hetgeen door de provincie als maatstaf is genomen voor het, met het in acht nemen van artikel 50> lid 8, afgeven van een bouwvergunning om het bezwaar schrift ongegrond te verklaren. Bij kennisname van de situatie zal eenieder duidelijk blijken dat hetgeen wat betrokkene gesteld heeft aanwezig is of in ieder geval na verbouwing door andere betrokkenen gebeuren zal. Zijn pand zal

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1979 | | pagina 209